Translation of "Singing" in Dutch

0.012 sec.

Examples of using "Singing" in a sentence and their dutch translations:

- Someone's singing.
- Someone is singing.
- Somebody's singing.

Iemand zingt.

- I'm singing.
- I am singing.

Ik zing.

- Tom is singing.
- Tom's singing.

- Tom zingt.
- Tom is aan het zingen.

- He kept singing.
- He kept on singing.
- He went on singing.
- He continued singing.

- Hij bleef zingen.
- Hij ging door met zingen.

- He kept singing.
- He kept on singing.
- He continued singing.

Hij ging door met zingen.

- I continue singing.
- I keep singing.

- Ik zing verder.
- Ik zing door.

Start singing.

Begin met zingen.

Keep singing.

Blijf zingen.

Stop singing.

Stop met zingen.

Who's singing?

Wie zingt er?

- Tom is singing.
- Tom's singing.
- Tom sings.

Tom zingt.

- I carried on singing.
- I continued singing.

Ik bleef verder zingen.

- I sing.
- I'm singing.
- I am singing.

Ik zing.

- He loves singing.
- Singing is his thing.

- Hij zingt graag.
- Hij houdt van zingen.
- Hij is dol op zingen.

- He loves singing.
- He likes to sing.
- He likes singing.
- Singing is his thing.

Hij zingt graag.

Cicadas are singing.

- Cicades zingen.
- Cicades zijn aan het zingen.

He started singing.

Hij begon te zingen.

He kept singing.

Hij ging door met zingen.

Mary was singing.

Maria zong.

You're always singing.

Jij zingt altijd.

Tom started singing.

Tom begon te zingen.

I was singing.

Ik zong.

She loves singing.

- Ze houdt van zingen.
- Ze is dol op zingen.

He likes singing.

Hij houdt van zingen.

Is Tom singing?

Zingt Tom?

Everyone is singing.

Iedereen zingt.

We are singing.

We zingen.

He was singing.

Hij zong.

- He loves singing.
- She likes to sing.
- He likes singing.

Hij zingt graag.

- He loves singing.
- He likes to sing.
- He likes singing.

- Hij zingt graag.
- Hij houdt van zingen.

- Would you please stop singing?
- Could you please stop singing?

Kun je alstublieft ophouden met zingen?

We took turns singing

We zongen om beurten

Do you like singing?

Zing je graag?

They enjoyed singing songs.

Ze zongen graag liedjes.

The birds are singing.

De vogels zingen.

Singing is her thing.

Zingen is haar ding.

I feel like singing.

Ik heb zin om te zingen.

She taught us singing.

Ze heeft ons leren zingen.

Why are you singing?

- Waarom zing je?
- Waarom zingt u?
- Waarom zingen jullie?

He went on singing.

- Hij bleef zingen.
- Hij ging door met zingen.

I heard her singing.

Ik hoorde haar zingen.

He kept on singing.

Hij ging door met zingen.

Singing is their thing.

Zingen is hun ding.

Four men are singing.

Vier mannen zingen.

Tom heard Mary singing.

Tom hoorde Maria zingen.

Singing is his thing.

Zingen is zijn ding.

Tom taught us singing.

Tom leerde ons zingen.

- I am singing with my children.
- I'm singing with my children.

Ik ben met mijn kinderen aan het zingen.

Singing is her strong point.

- Zingen is zijn sterkste punt.
- Zingen is haar sterkste punt.

How well she is singing!

Wat zingt ze mooi!

He is good at singing.

Hij kan goed zingen.

Would you please stop singing?

Kun je alstublieft ophouden met zingen?

- I was singing.
- I sang.

Ik zong.

The young girl is singing.

Het jonge meisje is aan het zingen.

The birds outside are singing.

De vogels zingen buiten.

Can you hear his singing?

Kun je dit liedje horen?

She stopped singing the song.

Ze stopte met het lied te zingen.

- Tom is singing.
- Tom sings.

Tom zingt.

Tom could hear Mary singing.

Tom kon Mary horen zingen.

Who's singing with Tom now?

Wie zingt er nu met Tom?

I like singing in French.

- Ik hou van zingen in het Frans.
- Ik vind zingen in het Frans leuk.

Tom and Mary were singing.

- Tom en Mary zongen.
- Tom en Mary waren aan het zingen.

Tom and Mary weren't singing.

- Tom en Mary zongen niet.
- Tom en Mary waren niet aan het zingen.