Translation of "Ran" in Dutch

0.007 sec.

Examples of using "Ran" in a sentence and their dutch translations:

- No one ran.
- Nobody ran.

Niemand liep.

Mary ran.

- Maria rende.
- Maria was aan het rennen.

He ran.

Hij rende.

Tom ran.

Tom rende.

You ran.

Jij rende.

I ran.

- Ik liep.
- Ik rende.

Sami ran.

Sami liep.

Taninna ran.

Taninna rende.

Who ran?

Wie liep er?

We ran.

We rennen.

Everyone ran.

Iedereen rende weg.

Maria ran.

Maria rende.

- Tom ran away.
- Tom escaped.
- Tom ran off.

- Tom is weggelopen.
- Tom rende weg.

I ran outside.

- Ik rende naar buiten.
- Ik ben naar buiten gerend.
- Ik liep naar buiten.
- Ik ben naar buiten gelopen.

I ran downstairs.

- Ik ben naar beneden gerend.
- Ik rende naar beneden.
- Ik liep naar beneden.

Tom ran downstairs.

Tom rende naar beneden.

I ran away.

Ik vluchtte.

I ran home.

- Ik rende naar huis.
- Ik ben naar huis gerend.

Mennad ran upstairs.

Mennad rende de trap op.

Tom ran away.

- Tom is weggelopen.
- Tom is weggerend.
- Tom liep weg.
- Tom rende weg.

- We ran out of petrol.
- We ran out of gas.

We hadden geen benzine meer.

The thief ran away.

De dief rende weg.

The boy ran away.

- De jongen liep weg.
- De jongen rende weg.

The cat ran away.

De kat is weggelopen.

They ran past Tom.

Ze renden Tom voorbij.

- I walked.
- I ran.

Ik liep.

The black dog ran.

De zwarte hond rende.

They ran after us.

Zij renden achter ons.

He ran into debt.

- Hij maakte schulden.
- Hij liep schulden op.

My monkey ran away!

Mijn aap is weggelopen!

I ran past Skura.

Ik rende Skura voorbij.

Tom ran and ran, until at last he saw the telephone booth.

Tom rende en rende, totdat hij uiteindelijk de telefooncel zag.

- Tom ran as fast as he could.
- Tom ran for his life.
- Tom ran as fast as he was able to.
- Tom ran as quickly as he could.

Tom rende voor zijn leven.

Blood ran from the wound.

Er vloeit bloed uit de wonde.

He ran into the classroom.

Hij rende het klaslokaal in.

The bear ran after me.

De beer rende achter me aan.

I ran into a tree.

Ik reed tegen een boom.

- He ran.
- He was running.

- Hij rende.
- Hij liep.

Tom ran out of gas.

Tom had geen benzine meer.

I ran to my mother.

Ik rende naar mijn moeder.

We ran out of food.

Ons voedsel raakte op.

We ran after the cat.

We liepen achter de kat aan.

We ran in the park.

We liepen in het park.

- I was running.
- I ran.

Ik liep.

He ran for his life.

Hij rende voor zijn leven.

I ran into Tom yesterday.

Gisteren kwam ik Tom toevallig tegen.

He ran up the stairs.

Hij liep de trap op.

- She ran.
- She was running.

Ze rende weg.

You ran in the garden.

- Jullie renden in de tuin.
- U rende in de tuin.

John ran into the room.

John liep de kamer in.

Sensing danger, he ran away.

Omdat hij het gevaar voelde komen, sloeg hij op de vlucht.

We ran into the park.

We liepen het park in.

Tears ran down my cheeks.

Tranen liepen over mijn wangen.

I ran for my life.

Ik liep voor mijn leven.

Sami ran a dance studio.

Sami had een dansstudio.

Sami ran to the truck.

Sami rende naar de vrachtwagen.

- Tom ran as fast as he could.
- Tom ran as fast as he was able to.
- Tom ran as quickly as he could.

Tom rende zo snel als hij kon.

People ran out of the castle.

Mensen renden uit het kasteel.

A rat ran across the road.

Er stak een rat de weg over.

The dog ran after the cat.

- De hond zat achter de kat aan.
- De hond rende achter de kat aan.