Examples of using "Jim" in a sentence and their dutch translations:
Hé, Jim!
Bedankt, Jim.
Waar is Jim?
Jim is Canadees.
Jim opent de deur.
Jim houdt van de dokter.
Ze noemen hem Jim.
Jim is nog niet aangekomen.
Jim opent de deur.
Jim, sluit het venster.
Is Jim nog niet terug?
Jim stak zijn hand op.
Jim is zo vies.
Jim stak zijn hand op.
Ik ken Jim sinds mijn jeugd.
Ik wil dat Jim zich goed gedraagt.
Jim moet onmiddellijk naar het ziekenhuis worden gebracht.
Jim is smoorverliefd op zijn vriendin.
Tom is even lang als Jim.
"Wie is dat?" "Dat is Jim."
Ik heb Jim een brief geschreven.
Jim is geneigd om te ver te gaan.
Jim begeleidde haar op de piano.
Jim komt ook naar het feest.
Ik ben arts, Jim. Geen advokaat.
Jim moet onmiddellijk naar het ziekenhuis worden gebracht.
Jim was tijdens het examen betrapt op spieken.
Jim is een geregistreerde pedofiel in Brussel.
Je hebt je falen aan Jim te danken.
Niet alleen Jim maar ook zijn ouders zijn ziek.
Jim heeft een witte hoed op.
Weet jij waar Jim en Nancy zijn?
Jim ging naar Syrië om zich bij IS te voegen.
Niet alleen Jim maar ook zijn ouders zijn ziek.
Jim gleed uit op de bevroren weg en deed zich pijn.
Jim is geen advokaat, maar dokter.
Jim keek links en rechts voor hij de weg overstak.
"Hoe gaat Jim naar school?" "Hij gaat met de bus."
Er zijn twee jaar verstreken sinds Jim zijn middelbare schooldiploma behaald heeft.
Jim keek links en rechts voor hij de weg overstak.
Ik neem contact met Jim en vraag hem te komen.
Jim komt ook naar het feest.
Jim is het nog niet gewend van aan de linkerkant van de weg te rijden.