Examples of using "Call" in a sentence and their dutch translations:
- Bel de beveiliging!
- Bel de beveiliging.
- Telefoneer mij!
- Bel me.
- Bel me op!
- Telefoneer mij!
- Bel me.
- Bel me op!
- Telefoneer.
- Bel.
Tom zal bellen.
- Bel een ziekenwagen.
- Bel een ambulance.
Bel hem alstublieft op.
Noem mij Ismael.
- Roep de politie!
- Bel de politie!
Jij bepaalt.
- Laatste oproep!
- Laatste ronde!
- Een ronde te gaan!
- Telefoneer mij!
- Bel me op!
Bel naar huis!
- Bel ons.
- Bel ons op.
- Ze zullen bellen.
- Zij zullen bellen.
- Ze gaan bellen.
- Zij gaan bellen.
Tom zal bellen.
Bel 112!
- Bel Ishmael.
- Roep Ishmael.
- Roep Ishmael op.
Bel me.
Bel Tom.
- Bel ze.
- Bel ze op.
- Roep ze.
Ik zal bellen.
Bel de beveiliging.
- Bel hem.
- Bel hem op.
- Roep hem.
Terugroeping.
Bel nu.
- Bel Yanni.
- Roep Yanni.
Bel haar nu niet op.
Bel me morgen.
Bel Tom onmiddellijk.
Bel niet de politie.
- Ik zal je morgen bellen.
- Ik bel je morgen.
- Bel een ziekenwagen.
- Bel een ambulance.
Bel haar morgen op.
- Bel je zusters.
- Roep je zusters.
Bel me morgen.
Bel mijn man.
- Ik zal ze bellen.
- Ik bel ze.
- Ik ga ze bellen.
Heeft Tom gebeld?
Bel me terug.
- Hebt ge geroepen?
- Heb jij geroepen?
Roep de dokter!
Bel de politie!
- Roep je vrouw.
- Bel je vrouw.
Roep voor hulp.
Bel de FBI.
- Bel je broer.
- Bel uw broer.
- Bel jullie broer.
Bel je vader.
Bel een loodgieter.
- Bel me wanneer je maar wilt.
- Bel me wanneer u maar wilt.
- Bel me wanneer jullie maar willen.
- Bel me op elk moment.
Bel me eens op.
Noem mij Ismael.
Bel Tom onmiddellijk.
- Bel alstublieft nog eens.
- Bel alsjeblieft nog eens.
Bel de burgemeester.
- We bellen je wel.
- We zullen je bellen.
Bel me later op!
- Bel je moeder!
- Roep je moeder!
- Bel uw dochter.
- Bel jullie dochter.
- Roep je dochter.
- Bel je dochter.
- Bel mijn dochter.
- Roep mijn dochter.
- Bel mijn zoon.
- Roep mijn zoon.