Examples of using "Ironing" in a sentence and their dutch translations:
Ik haat strijken.
Ik strijk mijn jurk.
Ik haat strijken.
Ik ben mijn zakdoeken aan het strijken.
- Dit shirt moet gestreken worden.
- Dit hemd moet gestreken worden.
- Dit hemd moet worden gestreken.
Tom strijkt overhemden.
Ze was haar jurk aan het strijken.
Ik haat strijken.
Dit overhemd moet gestreken worden.
Dit shirt moet gestreken worden.
Het hemd moet worden gestreken.
Ik kan niet tegelijk mijn nagels knippen en de strijk doen!
Mary trok de strijkplank uit de kast, klapte hem uit en zette hem naast het raam neer.
Mary dacht bij zichzelf dat ze een nieuwe bedekking voor haar strijkplank moest kopen, aangezien de oude behoorlijk voddig begon te worden.