Examples of using "Hands" in a sentence and their dutch translations:
Handen thuis.
Handen.
Handen omhoog!
Handen omhoog!
beide handen zwaaiend .
Tom heeft kleine handen.
Handen omhoog!
Tom heeft kleine handen.
Haar handen zijn vies.
Tom heeft grote handen.
Zij wassen hun handen.
Tom heeft grote handen.
Geen handen.
- Geef elkaar de hand, alsjeblieft.
- Geef elkaar de hand, alstublieft.
- Laten we handen schudden.
- Laten we de hand schudden.
Was je handen.
Iedereen schudde elkaars hand.
Toms handen beefden.
Ze hielden elkaars handen vast.
Hij stak de handen omhoog.
Maria klapte.
Ze klapte.
Tom heeft grote handen.
Haal je handen van me af!
Ik heb maar twee handen.
Ik was mijn handen omdat ze vies zijn.
Was je handen goed.
Schud zijn hand.
Zijn jullie handen schoon?
Haar handen zijn vies.
Je handen zijn koud.
Veel kinderen, veel handen.
Je handen beven.
Je hebt mooie handen.
Niet aanzitten.
Handen af!
- We hebben onze handen gewassen.
- We wasten onze handen.
Ik was mijn handen.
Handen omhoog!
Tom heeft kleine handen.
- Jouw handen zijn mooi.
- Uw handen zijn mooi.
- Jullie handen zijn mooi.
Soms beven mijn handen.
Ik heb kleine handen.
Zijn handen zijn vies.
Tom heeft grote handen.
Wees eens lief en was je handen!
Sami's handen zijn gebonden.
- Mijn handen zijn ijskoud.
- Mijn handen zijn bevroren.
Ze klapte.
Mennad waste zijn handen.
Tom wast zijn handen.
Blijf je handen wassen.
Alle hens aan dek!
Ledigheid is des duivels oorkussen.
Hou de bal met beide handen vast.
Handen op het hoofd!
mijn hand in hun handen,
Ze stonden daar hand in hand
Was je handen met zeep.
Ik heb maar twee handen.
Hou het vast met beide handen.
Ik eet met mijn handen.
- Heb je je handen gewassen?
- Heeft u uw handen gewassen?
- Heb jullie je handen gewassen?
Was je handen.
Was je gezicht en je handen.
- Niet aanraken.
- Kom er niet aan.
Ik heb Jane een hand gegeven.
Je bent in goede handen.
Blijf met je handen van me af.
Tom staarde naar zijn handen.
Niet aanraken.
Tom keek naar zijn handen.