Translation of "Small" in Dutch

- He's small.
- He is small.

Hij is klein.

- It's small.
- She's small.
- She is small.
- She's petite.

- Ze is klein.
- Zij is klein.

- It's too small.
- You're too small.

Het is te klein.

They're small.

Ze zijn klein.

I'm small.

Ik ben klein.

- It is very small.
- It's very small.

Het is erg klein.

- It's too small.
- This is too small.

Het is te klein.

- It's too small.
- You're too little.
- You're too small.
- He's too small.

Het is te klein.

- It's a small world.
- The world is small.

De wereld is klein.

- That book is small.
- The book is small.

Het boek is klein.

- Tom has small hands.
- Tom's hands are small.

Tom heeft kleine handen.

- Tom's apartment was small.
- Tom's flat was small.

Het appartement van Thomas was klein.

- What a small world!
- Such a small world!

Wat is de wereld toch klein!

- Mary has small breasts.
- Mary has small boobs.

Mary heeft kleine borsten.

Little small clumps.

kleine klontjes.

It's too small.

Het is te klein.

Large or small?

Groot of klein?

I'm too small.

Ik ben te klein.

It was small.

Het was klein.

Tom is small.

Tom is klein.

Is it small?

Is het klein?

Sami is small.

Sami is klein.

Sami was small.

Sami was klein.

Jan is small.

Jan is klein.

She is small.

- Ze is klein.
- Zij is klein.

- This bag is not small.
- This bag isn't small.

Deze tas is niet klein.

- The room is rather small.
- The room is quite small.

De kamer is vrij klein.

However big or small,

hoe groot of hoe klein,

The world is small.

De wereld is klein.

Draw a small circle.

Teken een kleine cirkel.

What a small world!

Wat is de wereld toch klein!

The book is small.

Het boek is klein.

Is it too small?

- Is dat te klein?
- Is het te klein?

My house is small.

Mijn huis is klein.

It was very small.

Het was heel klein.

How small is it?

Hoe klein is het?

He has small feet.

Hij heeft kleine voeten.

The city is small.

De stad is klein.

Which animal is small?

Welk dier is klein?

The fork is small.

De vork is klein.

The house is small.

Het huis is klein.

- I'm short.
- I'm small.

Ik ben klein.

My family is small.

Mijn familie is klein.

That book is small.

Dat boek is klein.

Tom has small hands.

Tom heeft kleine handen.

I was too small.

Ik was te klein.

I have small hands.

Ik heb kleine handen.

Such a small world!

Wat is de wereld toch klein!

The books are small.

De boeken zijn klein.

This book is small.

- Dat boek is klein.
- Dit boek is klein.

She has small feet.

Zij heeft kleine voeten.

Japanese houses are small.

Japanse huizen zijn klein.

My garden is small.

Mijn tuin is klein.

My boat is small.

Mijn boot is klein.

Tom's apartment was small.

Het appartement van Thomas was klein.

It's a little small.

Het is een beetje klein.