Examples of using "Business" in a sentence and their dutch translations:
Zaken zijn zaken.
Zaken zijn zaken.
Zaken zijn zaken.
in handelszaken.
Hoe gaan de zaken?
- Het is zakelijk.
- Het zijn zaken.
- Het zijn bedrijven.
Bemoei je met je eigen zaken.
- Bemoei je met je eigen zaken.
- Steek je neus niet in andermans zaken.
- Dat gaat je niks aan.
Dat zijn jouw zaken niet.
Dat gaat jullie niets aan.
- Dat gaat je niks aan.
- Dat zijn jouw zaken niet.
- Dat gaat je niets aan.
Dat is mijn zaak!
Geen geintjes!
Dat is zijn zaak.
De zaken gaan traag.
Het gaat beter met de zaken.
- De zaken gaan beter.
- De dingen zijn verbeterd voor het zakenleven.
Ik ben hier voor zaken.
Dat gaat je niets aan.
- Dat zijn jouw zaken niet.
- Dit heeft met jou niets te maken.
- Dat gaat je niets aan.
- Dat is zijn zaak niet.
- Dat gaat hem niet aan.
Bemoei je met je eigen zaken!
Dat gaat je niks aan.
Bemoei je met je eigen zaken.
- Dat gaat je niks aan.
- Dat zijn jouw zaken niet.
- Dat gaat u niets aan.
- Dat gaat je niets aan.
Bemoei je met je eigen zaken!
Het is werk.
Steek je neus niet in andermans zaken.
Ze spraken over zaken.
Ik hou van dit bedrijf.
Dit zijn uw zaken niet.
Dit gaat hem niet aan.
Dat gaat je niets aan.
Ze droegen allemaal een pak --
Zijn bedrijf groeit snel.
Het internet is een serieuze aangelegenheid.
Dit is mijn visitekaartje.
Dat gaat hem helemaal niets aan.
Dit gaat hem niet aan.
Hij was daar voor zaken.
Het zijn mijn zaken niet.
Hier is het adres van mijn firma.
Tom heeft een eigen zaak.
Jullie hebben hier niets te zoeken.
Prettig om zaken met u te doen.
Tom denkt dat alles hem aangaat.
Het zijn mijn zaken niet.
Prettig om zaken met u te doen.
Ik denk dat we samen zaken kunnen doen.
Door een dringende aangelegenheid kon hij niet komen.
Hij heeft een achtergrond in zaken.
Alstublieft, hier is mijn visitekaartje.
Toms bedrijf doet het heel goed.
Ik doe zaken op internet.
- Dat is zijn zaak niet.
- Dat gaat hem niet aan.
Hij ging naar Nagoya voor zaken.
De onderneming realiseerde geen winst.
Hij gaat dikwijls naar het buitenland voor zaken.
- Dat gaat je niks aan.
- Dat gaat je niets aan.
Hij heeft het bedrijf van zijn vader overgenomen.
Dat zijn jouw zaken niet.
- Dat gaat je niks aan.
- Dat zijn jouw zaken niet.
- Dat gaat je niets aan.
- Dat gaat jullie niets aan.
- Dat zijn jouw zaken niet.
- Dat gaat je niets aan.
- Je hebt hiermee niets te doen.
Hoe dan ook, het gaat je niks aan.
Paula werd voor een dringende zaak weggeroepen.
Mijn man werd weggeroepen voor zaken.
Hij is nu voor zaken in Londen.
Spreek niet over zaken tijdens het eten.
Waarom bemoei je je niet met je eigen zaken?
Ik denk dat we samen zaken kunnen doen.