Examples of using "Bilingual" in a sentence and their dutch translations:
Tom is tweetalig.
Ik ben tweetalig opgegroeid.
Tom zei mij dat hij dacht dat Marieke tweetalig was.
In de wereld van vandaag is het een must om minstens tweetalig te zijn.
Jullie moeten een tweetalig land worden. Het kan niet anders. Jullie moeten een tweetalig land worden. Ja, toch?
Maria groeit tweetalig op: met Mama Akiko spreekt ze Japans, en met Papa Tom spreekt ze Duits.