Translation of "Vertellen" in German

Patiënten vertellen verhalen.

Patienten erzählen Geschichten.

- Ik zal het je vertellen.
- Ik zal het u vertellen.
- Ik zal het jullie vertellen.

- Ich werde es dir sagen.
- Ich werde es Ihnen sagen.

- Je moet het me vertellen.
- U moet het me vertellen.
- Jullie moeten het me vertellen.

- Du musst es mir sagen!
- Sie müssen es mir sagen.
- Ihr müsst es mir sagen.

- Wat wil je ons vertellen?
- Wat wilt u ons vertellen?

- Was willst du uns sagen?
- Was wollen Sie uns sagen?

- U moet het me vertellen.
- Jullie moeten het me vertellen.

Du musst es mir sagen!

- Ik heb je iets te vertellen.
- Ik moet je iets vertellen.

Ich habe dir etwas zu sagen.

- Ik zal u mijn verhaal vertellen.
- Ik zal jou mijn verhaal vertellen.

Ich werde dir meine Geschichte erzählen.

- Ik had ’t jullie willen vertellen.
- Ik had het je willen vertellen.

- Ich wollte es Ihnen sagen.
- Ich wollte es euch sagen.

- Zal je me de waarheid vertellen?
- Gaan jullie mij de waarheid vertellen?

- Wirst du mir die Wahrheit sagen?
- Werden Sie mir die Wahrheit sagen?

- We kunnen het aan niemand vertellen.
- Wij kunnen het aan niemand vertellen.

Wir können es niemandem sagen.

Ik moet je iets vertellen.

Es gibt da etwas, was ich dir sagen muss.

Ik zal het niemand vertellen.

Ich werde es niemandem sagen.

Wat ga je haar vertellen?

Was wirst du ihr erzählen?

U moet het me vertellen.

Sie müssen es mir sagen.

Jullie moeten het me vertellen.

Ihr müsst es mir sagen.

Ik ga een verhaal vertellen.

Ich erzähle Ihnen eine Geschichte.

- Ik kan mijn beste vriend alles vertellen.
- Ik kan mijn beste vriendin alles vertellen.

Ich kann meiner besten Freundin alles sagen.

- Ik zal je vertellen waar het is.
- Ik zal je vertellen waar het ligt.

Ich werde dir sagen, wo es ist.

Het verhaal dat wij moeten vertellen

Die Geschichte, die wir erzählen müssen,

Als we dat verhaal goed vertellen,

Wenn wir diese Geschichte richtig erzählen,

Ik ga u een verhaaltje vertellen.

Ich erzähle Ihnen eine Geschichte.

Ik heb niets bijzonders te vertellen.

- Ich habe nichts Besonderes zu sagen.
- Ich habe nichts Bestimmtes zu sagen.

Ik zal jou een geheim vertellen.

- Ich werde ein Geheimnis mit dir teilen.
- Ich werde dir ein Geheimnis verraten.

Ik heb je iets te vertellen.

- Ich habe dir etwas zu sagen.
- Ich muss dir etwas sagen.

Ik had ’t jullie willen vertellen.

- Ich wollte es Ihnen sagen.
- Ich wollte es euch sagen.

Ze wilde echt het verhaal vertellen.

- Er wollte das Geheimnis wirklich ausplaudern.
- Sie wollte das Geheimnis wirklich ausplaudern.

Zal je me de waarheid vertellen?

Wirst du mir die Wahrheit sagen?

Wilde je me over vrijheid vertellen?

Du wolltest mit mir über Freiheit sprechen?

Ik moet je de waarheid vertellen.

Ich muss dir die Wahrheit sagen.

Ik wil jou iets raars vertellen.

Ich möchte dir etwas Seltsames erzählen.

Ik zal het aan niemand vertellen.

Ich werde es niemandem sagen.

Wij kunnen het aan niemand vertellen.

Wir können es niemandem sagen.

Ik moet je ook iets vertellen.

Es gibt da auch etwas, was ich dir sagen muss.

Luister, ik moet jullie iets vertellen.

Hört mal zu. Ich muss euch etwas sagen.

Politici vertellen niet altijd de waarheid.

Politiker sagen nicht immer die Wahrheit.

Ik wou je de waarheid vertellen.

Ich wollte dir die Wahrheit sagen.

Ik verafschuw mensen die leugens vertellen.

Ich verabscheue Menschen, die Lügen erzählen.

Zullen zij me de waarheid vertellen?

Werden Sie mir die Wahrheit sagen?

Ik probeerde het u te vertellen.

Ich habe versucht, es Ihnen zu sagen.

- Waarom wil je ons de waarheid niet vertellen?
- Waarom willen jullie ons de waarheid niet vertellen?
- Waarom wilt u ons de waarheid niet vertellen?

Warum willst du uns nicht die Wahrheit sagen?

Ons kunnen vertellen over de 'Viking-mentaliteit'.

uns über die "Wikinger-Denkweise" erzählen können .

Ik zal het nooit aan iemand vertellen.

Ich werde es nie jemandem erzählen.

Conchita besloot Mary de waarheid te vertellen.

- Conchita entschied sich, Mary die Wahrheit zu sagen.
- Conchita hat sich entschieden, Mary die Wahrheit zu sagen.

Je had hem de waarheid moeten vertellen.

- Du solltest ihr die Wahrheit sagen.
- Du solltest ihm die Wahrheit sagen.

Kun je me iets over jezelf vertellen?

- Könntest du mir etwas von dir selbst erzählen?
- Könntest du mir etwas über dich erzählen?

Je had me dat gisteren moeten vertellen.

Das hättest du mir gestern sagen sollen.

Ik kan het mijn vader niet vertellen.

Ich kann meinem Vater das nicht sagen.

Ik zal je morgen het vervolg vertellen.

Ich erzähle dir morgen den Rest.

Ik zal je over mijn vader vertellen.

Ich werde dir von meinem Vater erzählen.

Je had me dat vooraf moeten vertellen.

Du hättest mir im Voraus Bescheid geben sollen.

Ik kan mijn beste vriendin alles vertellen.

Ich kann meiner besten Freundin alles sagen.

Kom hier. Ik moet je iets vertellen.

Komm mal her! Ich muss dir etwas sagen.

Ik zal u onmiddellijk mijn levensverhaal vertellen.

Ich werde dir gleich meine Lebensgeschichte erzählen.

Dat had je me gisteren moeten vertellen!

Du hättest mir das gestern sagen sollen!

Kunt u mij nog iets anders vertellen?

- Kannst du mir sonst noch etwas sagen?
- Könnt ihr mir sonst noch etwas sagen?
- Können Sie mir sonst noch etwas sagen?

Trouwens, ik heb je iets te vertellen.

Übrigens, ich muss dir etwas erzählen.

Morgen moet ik haar de waarheid vertellen.

Ich muss ihr morgen die Wahrheit sagen.

Kunt u mij vertellen waarover het gaat?

- Können Sie mir sagen, um was es sich handelt?
- Können Sie mir sagen, worum es geht?