Translation of "Moest" in German

Ik moest gaan.

Ich musste gehen.

Ik moest overgeven.

- Ich habe gekotzt.
- Ich habe mich übergeben.
- Ich habe erbrochen.

Ik moest werken.

Ich musste arbeiten.

- Wat moest worden bewezen.
- Q.e.d.
- Wat bewezen moest worden.

W. z. b. w.

Dat moest ik loslaten.

Ich musste sie aufgeben.

Ik moest radicaal veranderen.

Ich musste mich radikal ändern.

Ik moest alles leren.

Ich musste alles lernen.

De premier moest opstappen.

Der Ministerpräsident musste zurücktreten.

Dat moest ík zeggen!

Das war mein Satz!

Wat moest worden bewezen.

Was zu beweisen war.

Ik moest haar antwoorden.

- Ich musste ihr antworten.
- Ich musste ihm antworten.

Ik moest niets verbergen.

Ich muss nichts verbergen.

Tom moest naar huis.

Tom muss nach Hause.

Ik moest haar beschermen.

Ich musste sie beschützen.

Ik moest lang wachten.

Ich musste lange warten.

Gisteren moest Tom daarnaartoe.

Tom musste gestern dahin.

Sami moest dat bewijzen.

Samuel musste das beweisen.

Ik moest adem gaan halen.

Aber ich musste atmen.

Ik moest naar Amerika gaan.

Ich musste nach Amerika gehen.

Ik moest een tijdje wachten.

Mir wurde gesagt, ich solle etwas warten.

Hoeveel woorden moest ge schrijven?

Wie viele Wörter musstest du schreiben?

Ik moest op zondag werken.

Ich musste am Sonntag arbeiten.

Hij moest de prinses redden.

Er musste die Prinzessin retten.

Ik moest een auto huren.

Ich musste ein Auto mieten.

Tom moest een auto huren.

Tom musste sich einen Wagen leihen.

Ze moest haar zus verzorgen.

Sie musste sich um ihre Schwester kümmern.

Ik moest de regels veranderen.

Ich musste die Regeln ändern.

Ik moest het zelf doen.

Ich musste es selber machen.

Ik moest een keuze maken.

Ich musste eine Wahl treffen.

Ik moest mijn plan opgeven.

- Ich musste meinen Plan aufgeben.
- Ich musste mein Vorhaben aufgeben.

Hij moest zijn kamer opruimen.

Er musste sein Zimmer aufräumen.

Ik moest mijn afspraak uitstellen.

Ich musste mein Rendezvous verschieben.

Ik moest tegen iedereen liegen.

Ich musste alle anlügen.

Hij moest een studiebeurs verkrijgen.

Er sollte ein Stipendium erhalten.

Tom moest niet lang wachten.

Tom musste nicht lange warten.

- Q.e.d.
- Wat bewezen moest worden.

W. z. b. w.

- Hij moest het dagenlang zonder eten doen.
- Hij moest het dagenlang zonder voedsel stellen.

Er musste tagelang ohne Nahrung auskommen.

- Ge hebt gedaan wat ge moest doen.
- Je hebt gedaan wat je moest doen.

Du hast getan, was du tun musstest.

Dus miljoenen jaren lang moest ze...

…musste er über Millionen von Jahren

Ze moest zelf haar jurk aanpassen.

Sie musste ihr Kleid selbst ändern.

Ik moest kiezen tussen die twee.

Ich musste zwischen den beiden wählen.

Hij moest zelfs op zondag werken.

- Er musste selbst am Sonntag arbeiten.
- Er musste auch am Sonntag arbeiten.

Niemand wist wat hij moest zeggen.

- Niemand wusste, was er sagen sollte.
- Keiner wusste, was er sagen sollte.

Hij moest zijn reis stiekem voortzetten.

Er musste seine Reise heimlich fortsetzen.

M’n excuses, ik moest het vragen.

- Entschuldigung, ich muss eine Frage stellen.
- Entschuldigung, ich muss etwas fragen.

Anna moest zich haasten deze morgen.

Anna hatte es heute früh eilig.

Uiteindelijk moest hij de taak overnemen.

Schließlich musste er die Arbeit übernehmen.

Ik moest er gisteren heen gaan.

Ich musste gestern hingehen.

Tom moest een moeilijke keuze maken.

Tom musste eine schwierige Entscheidung treffen.

Ik moest naar huis toe gaan.

- Ich musste nach Hause gehen.
- Ich musste nach Hause fahren.

Zoiets leeft en Goethe moest sterven.

So was lebt, und Goethe musste sterben.

- De vrouw heeft gedaan wat ze moest doen.
- De vrouw deed wat ze moest doen.

Die Frau hatte getan, was sie tun musste.

Buiten zeiden we dat ze moest plassen;

Wir führten sie raus, wiesen sie an, zu pinkeln,

Maar ik moest en zou het weten.

Aber ich musste es wissen. Ich wollte es wissen.

En daar moest ik het mee doen

und ich musste mit ihnen umgehen.

En ik moest in de zee zijn.

Das konnte ich nur, indem ich in diesem… …Ozean war.

Ik moest te voet naar huis gaan.

Ich musste zu Fuß nach Hause gehen.

Ik vond dat ik dat moest doen.

Ich dachte, ich muss es tun.

Heeft hij gezegd wat je moest doen?

Hat er dir gesagt, was du tun sollst?

Tom zei dat hij naar bed moest.

- Tom sagte, er müsse zu Bett.
- Tom sagte, er müsse zu Bett gehen.
- Tom sagte, er müsse ins Bett.

De arm van Tom moest worden afgezet.

- Toms Arm musste amputiert werden.
- Tom musste der Arm abgenommen werden.

- Ik moest overgeven.
- Ik heb uiteindelijk overgegeven.

- Ich habe gekotzt.
- Ich habe mich übergeben.
- Ich habe erbrochen.

Ik moest het voor half drie doen.

Ich musste es vor halb drei erledigen.

Ge hebt gedaan wat ge moest doen.

Du hast gemacht, was du tun musstest.

Ik moest kiezen tussen A en B.

Ich musste zwischen A und B wählen.

Hij moest lachen om dat ene zinnetje.

Er musste über den einen Satz lachen.