Translation of "Jas" in German

0.006 sec.

Examples of using "Jas" in a sentence and their german translations:

Trek je jas uit.

Zieh deinen Mantel aus.

Doe je jas aan.

Zieh deinen Mantel an.

- Gelieve uw jas uit te trekken!
- Trek alstublieft uw jas uit.

Bitte lege doch deinen Mantel ab!

Mag ik mijn jas uittrekken?

- Darf ich meinen Mantel ausziehen?
- Darf ich meinen Mantel ablegen?

Hij had geen jas aan.

Er hatte keinen Mantel an.

De spijker scheurde zijn jas.

- Der Nagel zerriss sein Jackett.
- Der Nagel zerriss seine Jacke.

Hij heeft een jas nodig.

Er braucht eine Jacke.

Tom draagt een nieuwe jas.

Tom trägt einen neuen Mantel.

Ze heeft een jas nodig.

Sie braucht einen Mantel.

Ze gaf hem zijn jas.

- Sie hat ihm seine Jacke gegeben.
- Sie gab ihm seine Jacke.

Ik heb een jas nodig.

- Ich brauche eine Jacke.
- Ich brauche einen Mantel.

De vrouw draagt een jas.

Die Frau trägt eine Jacke.

Welke kleur heeft jouw jas?

Welche Farbe hat dein Mantel?

Welke kleur heeft jullie jas?

Welche Farbe hat Ihr Mantel?

Ik heb een dunne jas nodig.

Ich brauche einen leichten Mantel.

Hij maakte haar een nieuwe jas.

Er machte ihr einen neuen Mantel.

Ze droeg een lange, brede jas.

Sie trug einen langen, weiten Mantel.

Hangt u uw jas toch op.

Bitte hängen Sie den Mantel auf.

- Ze naaide een knoop op haar jas vast.
- Ze heeft een knoop op haar jas vastgenaaid.

Sie nähte sich einen Knopf an den Mantel.

Er zit een gat in mijn jas.

Mein Mantel hat ein Loch.

Ik zoek een jas in mijn maat.

Ich suche einen Mantel in meiner Größe.

Waarom doe je je jas niet uit?

- Warum legst du deinen Mantel nicht ab?
- Warum ziehst du dir den Mantel nicht aus?
- Warum ziehst du deinen Mantel nicht aus?
- Warum ziehen Sie Ihren Mantel nicht aus?

Hij hing zijn jas aan een kapstok.

Er hängte seine Jacke an einen Haken.

Het is koud buiten. Doe je jas aan.

- Es ist kalt draußen, zieh deinen Mantel an!
- Es ist kalt draußen, ziehe deinen Mantel an!

Wie is de vrouw met de bruine jas?

Wer ist die Frau mit dem braunen Mantel?

Doe je jas aan. Het is koud buiten.

Zieh deinen Mantel an! Es ist kalt draußen.

Deze jas heeft de ideale maat voor mij.

Dieser Mantel hat für mich die ideale Größe.

- Waar is mijn mantel?
- Waar is mijn jas?

Wo ist mein Mantel?

Het is koud buiten, doe uw jas aan!

- Es ist kalt draußen, zieh deinen Mantel an!
- Es ist kalt draußen, ziehe deinen Mantel an!

Het meisje met de blauwe jas is mijn dochter.

Das Mädchen in dem blauen Mantel ist meine Tochter.

Ze droeg een groene jas met een bijpassend minirokje.

Sie trug einen grünen Mantel und einen dazu passenden Minirock.

Neem je jas mee, want het is koud buiten.

Nimm deinen Mantel mit, draußen ist es kalt!

- Jouw jas is heel mooi.
- Je mantel is heel mooi.

- Dein Mantel ist sehr schön.
- Ihr Mantel ist sehr schön.

- Zal ik uw jas brengen?
- Zal ik je mantel brengen?

Soll ich deinen Mantel bringen?

- Zal ik uw jas dragen?
- Zal ik je mantel brengen?

Soll ich deinen Mantel bringen?

Mijn jas is belangrijk voor me. Daarmee houd ik mijn kern warm.

Meine Jacke ist sehr wichtig. Damit halte ich meine Kerntemperatur.

Eerst trok John zijn jas aan, en toen pakte hij zijn hoed.

Johannes zog zuerst seinen Mantel an, und dann nahm er seinen Hut.

- Ik hou niet van dat jasje.
- Ik vind deze jas niet leuk.

Ich mag diese Jacke nicht.

Tom had nauwelijks zijn jas uitgetrokken toen ze vragen begonnen te stellen.

Kaum hatte Tom seine Jacke ausgezogen, fingen sie schon an, Fragen zu stellen.

- Wie is de vrouw in de bruine jas?
- Wie is de vrouw in de bruine mantel?

Wer ist die Frau mit dem braunen Mantel?