Translation of "Kerstdag" in French

- Tom is op kerstdag vertrokken.
- Tom vertrok op kerstdag.

Tom est parti le 25 décembre.

- Wat eet je op kerstdag?
- Wat eet u op kerstdag?
- Wat eten jullie op kerstdag?

Qu'est-ce que vous mangez à Noël ?

- Ik kom op kerstdag aan.
- Ik zal op kerstdag aankomen.

J'arriverai le jour de Noël.

Ze vertrok op kerstdag.

Elle est partie le jour de Noël.

- Wat doet je familie op kerstdag?
- Wat doet uw familie op kerstdag?
- Wat doet jullie familie op kerstdag?

- Que fait votre famille le jour de Noël ?
- Que fait ta famille le jour de Noël ?

- Wat ga je doen op kerstdag?
- Wat gaat u doen op kerstdag?
- Wat gaan jullie doen op kerstdag?

- Que ferez-vous le jour de Noël ?
- Que feras-tu le jour de Noël ?

Tom is op kerstdag vertrokken.

Tom est parti le 25 décembre.

- Ga je naar de kerk op kerstdag?
- Gaat u naar de kerk op kerstdag?
- Gaan jullie naar de kerk op kerstdag?

- Vas-tu à l'église le jour de Noël ?
- Allez-vous à l'église le jour de Noël ?

- Wat doe je meestal op Eerste Kerstdag?
- Wat doet u meestal op Eerste Kerstdag?
- Wat doen jullie meestal op Eerste Kerstdag?

- Que faites-vous habituellement le jour de Noël ?
- Que fais-tu habituellement le jour de Noël ?

- Wat deed je vorig jaar op kerstdag?
- Wat deed u vorig jaar op kerstdag?
- Wat deden jullie vorig jaar op kerstdag?

- Qu'avez-vous fait l'année dernière le jour de Noël ?
- Qu'as-tu fait l'année dernière le jour de Noël ?

De volgende dag was het kerstdag.

Le jour suivant c'était Noël.

De dierentuin was op kerstdag gesloten.

Le zoo était fermé le jour de Noël.

Ik was in Boston op kerstdag.

J'étais à Boston le jour de Noël.

Ik was in Australië op kerstdag.

J'étais en Australie le jour de Noël.

Veel mensen eten kalkoen op kerstdag.

Beaucoup de gens mangent de la dinde le jour de Noël.

- Wat voor soort voedsel eet je op kerstdag?
- Wat voor soort voedsel eet u op kerstdag?
- Wat voor soort voedsel eten jullie op kerstdag?

- Quel genre de nourriture mangez-vous le jour de Noël ?
- Quel genre de nourriture manges-tu le jour de Noël ?

De dierentuin was op Eerste Kerstdag gesloten.

Le zoo était fermé le jour de Noël.

Tom en Maria brachten kerstdag samen door.

Tom et Marie ont passé le jour de Noël ensemble.

- Wat eten jij en je familie meestal op kerstdag?
- Wat eten u en uw familie meestal op kerstdag?
- Wat eten jullie en jullie familie meestal op kerstdag?

- Que mangez-vous habituellement, vous et votre famille, le jour de Noël ?
- Que manges-tu habituellement, toi et ta famille, le jour de Noël ?

Ik breng altijd kerstdag door met mijn ouders.

Je passe toujours le jour de Noël avec mes parents.

Op kerstdag zat Toms rechterbeen nog in het gips.

Le jour de Noël, la jambe droite de Tom était encore dans le plâtre.

Wat eten jij en je familie meestal op kerstdag?

Que manges-tu habituellement, toi et ta famille, le jour de Noël ?

- Wat voor soort voedsel eten jij en je familie op kerstdag?
- Wat voor soort voedsel eten u en uw familie op kerstdag?
- Wat voor soort voedsel eten jullie en jullie familie op kerstdag?

- Quel genre de nourriture mangez-vous, vous et votre famille, le jour de Noël ?
- Quel genre de nourriture manges-tu, toi et ta famille, le jour de Noël ?

Tom zegt dat hij en Maria samen kerstdag zullen doorbrengen.

Tom dit que lui et Marie passeront le jour de Noël ensemble.

Tom zal waarschijnlijk nog steeds in Australië zijn op kerstdag.

Tom sera probablement encore en Australie le jour de Noël.

- Ik ben blij dat je op kerstdag bij je ouders kon zijn.
- Ik ben blij dat u op kerstdag bij uw ouders kon zijn.
- Ik ben blij dat jullie op kerstdag bij jullie ouders kon zijn.

Je suis heureux que vous ayez pu être avec vos parents le jour de Noël.

Ik kan me niet voorstellen een geliefde te verliezen op kerstdag.

Je ne peux pas imaginer perdre un être cher le jour de Noël.

Wat voor soort voedsel eten jij en je familie op kerstdag?

Quel genre de nourriture manges-tu, toi et ta famille, le jour de Noël ?

Ik kan vrij zijn op kerstdag, maar ik heb werk op kerstavond.

Je peux prendre congé le jour de Noël, mais j'ai du travail la veille de Noël.

Ik ben blij dat je op kerstdag bij je ouders kon zijn.

Je suis heureux que tu aies pu être avec tes parents le jour de Noël.

Het postkantoor is op Eerste Kerstdag gesloten en er wordt geen post bezorgd.

Le bureau de poste est fermé le jour de Noël et le courrier ne sera pas distribué.

Dit is niet de eerste keer dat het in Boston sneeuwt op kerstdag.

Ce n'est pas la première fois qu'il neige à Boston le jour de Noël.

Tom vroeg Maria of ze van plan was om op kerstdag te werken.

Tom a demandé à Marie si elle avait l'intention de travailler le jour de Noël.

We gaan naar mijn ouders op kerstavond en de ouders van mijn vrouw op kerstdag.

Nous allons chez mes parents la veille de Noël, et chez les parents de ma femme le jour de Noël.