Translation of "Familie" in German

- We zijn praktisch gezien familie.
- We zijn praktisch familie.
- We zijn nagenoeg familie.

- Wir sind praktisch eine Familie.
- Wir sind quasi eine Familie.

- Is dit uw familie?
- Is dit jouw familie?

Ist das deine Familie?

We zijn familie.

Wir sind Verwandte.

- Heb je een grote familie?
- Heb jij een grote familie?

Hast du eine große Familie?

Ik heb een familie.

Ich habe eine Familie.

Ik ken zijn familie.

Ich kenne seine Familie.

Denk aan je familie.

- Denk an deine Familie!
- Denken Sie an Ihre Familie!
- Denke an deine Familie!
- Denkt an eure Familie!

Haar familie beschermde haar.

Ihre Familie beschützte sie.

Mijn familie is rijk.

Meine Familie ist wohlhabend.

Waar is zijn familie?

Wo ist seine Familie?

Mijn familie is klein.

Meine Familie ist klein.

Ik onderhoud mijn familie.

- Ich versorge meine Familie.
- Ich sorge für den Unterhalt meiner Familie.

Waar is haar familie?

- Wo ist seine Familie?
- Wo ist ihre Familie?

Hier woont mijn familie.

Meine Familie lebt hier.

Ik waardeer uw familie.

Ich schätze deine Familie.

Is je familie oké?

Ist deine Familie in Ordnung?

Zij heeft geen familie.

Sie hat keine Verwandten.

- Ik ken zijn familie.
- Ik ken haar familie.
- Ik ken haar gezin.

Ich kenne seine Familie.

- Zij weet niets over haar familie.
- Zij weet niets over uw familie.

- Sie weiß nichts über ihre Familie.
- Sie weiß nichts über Ihre Familie.

- Vertel ons alstublieft over uw familie.
- Vertel ons alstublieft over je familie.

Bitte erzähle uns etwas über deine Familie.

- Je bent deel van de familie.
- Jullie zijn deel van de familie.

Du bist Teil der Familie.

Vrienden, buren, familie, mijn gemeenschap:

Freunde, Nachbarn, Familie, meine Gemeinde:

Kan ik mijn familie meebrengen?

Darf ich meine Familie mitbringen?

Het is voor mijn familie.

Es ist für meine Familie.

Hij zorgt voor zijn familie.

Er sorgt für seine Familie.

Tom woont met zijn familie.

Tom wohnt bei seiner Familie.

Mijn familie komt uit Maleisië.

Meine Familie kommt aus Malaysia.

Hij heeft de familie onteerd.

- Er hat die Familie entehrt.
- Er hat der Familie Unehre bereitet.

Ik heb mijn familie onteerd.

- Ich habe meine Familie entehrt.
- Ich habe meiner Familie Schande gemacht.

Mijn familie is niet rijk.

Meine Familie ist nicht reich.

Haar familie verhuisde naar Brazilië.

Ihre Familie zog nach Brasilien um.

Ze mist haar familie erg.

Ihre Familie fehlt ihr sehr.

Ik heb een grote familie.

Ich habe eine große Familie.

Alles goed met de familie?

- Geht es deiner Familie gut?
- Geht es eurer Familie gut?
- Geht es Ihrer Familie gut?

Heeft hij een grote familie?

Hat er eine große Familie?

Heb jij een grote familie?

Hast du eine große Familie?

Onze familie viert geen Kerstmis.

Unsere Familie feiert Weihnachten nicht.

Toms familie woont in Australië.

Toms Familie lebt in Australien.

Hoe groot is uw familie?

Wie groß ist deine Familie?

Hij heeft een grote familie.

Er hat eine große Familie.

Toms familie woont in Boston.

Toms Familie lebt in Boston.

Ik woon bij mijn familie.

Ich lebe bei meiner Familie.

Mijn familie woont in Boston.

Meine Familie lebt in Boston.

Ben je familie van Tom?

Bist du mit Tom verwandt?

Hoe groot is je familie?

Wie groß ist deine Familie?

- We zijn haast een gezin.
- We zijn praktisch familie.
- We zijn nagenoeg familie.

Wir sind quasi eine Familie.

- Ik ben altijd fier over mijn familie.
- Ik ben altijd trots op mijn familie.

Ich bin immer stolz auf meine Familie.

- Heeft iemand in je naaste familie kanker?
- Heeft iemand in uw naaste familie kanker?

Kommen in Ihrer engeren Familie Krebserkrankungen vor?

- Heeft iemand in uw naaste familie diabetes?
- Heeft iemand in je naaste familie diabetes?

Leidet jemand in Ihrer engeren Familie an Zuckerkrankheit?

- Marie vroeg haar familie om een lening.
- Marie heeft haar familie om een lening gevraagd.
- Marie heeft een lening aangevraagd bij haar familie.
- Marie vroeg een lening aan bij haar familie.

- Marie hat ihre Familie um ein Darlehen gebeten.
- Marie bat ihre Familie um ein Darlehen.

Mijn familie hoopte op een jongen,

Meine Familie wünschte sich einen Jungen,

Mijn familie woonde in een hut.

Meine Familie lebte in einer Hütte.

...wordt een familie uilaapjes net wakker.

Eine Familie von Nachtaffen wacht gerade auf.

Er komt extra familie te hulp.

Entfernte Verwandtschaft eilt zur Rettung.

Hoe is het met uw familie?

Wie geht es Ihrer Familie?

Ik heb familie in Los Angeles.

Ich habe Familie in Los Angeles.

Hoe gaat het met de familie?

Wie geht es der Familie?

Tom is deel van de familie.

- Tom ist mit mir verwandt.
- Tom gehört zur Familie.

Mijn oom heeft een grote familie.

Mein Onkel hat eine große Familie.

Mijn familie gaat elke winter skiën.

Meine Familie fährt jeden Winter Ski.

Mijn familie is niet heel groot.

Meine Familie ist nicht sehr groß.

Iedereen moet zijn eigen familie beschermen.

Jeder muss seine eigene Familie beschützen.

Mijn familie is helemaal niet groot.

Meine Familie ist nicht so groß.

Weet je iets over je familie?

- Weißt du irgendwas über deine Familie?
- Wisst ihr etwas über eure Familie?
- Wissen Sie irgendetwas bezüglich Ihrer Familie?

Mijn familie is nu in Boston.

Meine Familie ist jetzt in Boston.

Ik kom uit een kleine familie.

Ich komme aus einer kleinen Familie.

Mijn familie bestaat uit 4 gezinsleden.

- Wir sind eine vierköpfige Familie.
- Meine Familie besteht aus vier Angehörigen.