Translation of " ik" in Finnish

0.023 sec.

Examples of using " ik" in a sentence and their finnish translations:

Ik kwam, ik zag, ik overwon.

Tulin, näin, voitin.

- Ik denk, dus ik ben.
- Ik denk, dus ik besta.

Ajattelen, siis olen.

- Ik ren.
- Ik loop.

- Juoksen.
- Minä juoksen.

- Ik ook.
- Ik ook!

- Niin minäkin.
- Minäkin.
- Minä myös.
- Minäkin myös.

- Ik denk dat ik het snap.
- Ik denk dat ik het begrijp.
- Ik geloof dat ik het begrijp.

- Minä luulen, että minä ymmärrän.
- Luulen, että ymmärrän.

Ik!

Minä!

- Ik kom.
- Ik kom al.
- Ik kom eraan.

- Minä tulen.
- Tulen.

- Ik denk dat ik het snap.
- Ik denk dat ik het begrijp.

Luulen, että ymmärrän.

- Ik begreep het.
- Ik begreep.

Ymmärsin.

Ik weet wat ik wil.

Tiedän mitä haluan.

- Ik wachtte.
- Ik heb gewacht.

Minä odotin.

- Ik ben gebleven.
- Ik bleef.

Minä jäin.

Ik deed alsof ik sliep.

- Teeskentelin nukkuvani.
- Teeskentelin, että nukuin.

- Ik ga.
- Ik zal gaan.

- Minä menen.
- Menen.
- Minä olen menossa.
- Olen menossa.

- Ik lachte.
- Ik heb gelachen.

Nauroin.

- Ik kom.
- Ik kom eraan.

- Olen tulossa.
- Minä tulen.
- Tulen.
- Minä olen tulossa.

Ik denk, dus ik ben.

Ajattelen, siis olen.

- Ik geef les.
- Ik onderwijs.

- Minä opetan.
- Opetan.

- Ik belde.
- Ik heb gebeld.

Soitin.

- Ik speel tennis.
- Ik tennis.

Pelaan tennistä.

- Ik speelde tennis.
- Ik tenniste.

- Minä pelasin tennistä.
- Pelasin tennistä.

- Ik ben moe.
- Ik ben slaperig!
- Ik heb slaap!

- Minua väsyttää!
- Mua väsyttää!
- Väsyttää!

- Ik vergeef je.
- Ik vergeef u.
- Ik vergeef jullie.

Annan sinulle anteeksi.

- Ik vertrouw je.
- Ik vertrouw u.
- Ik vertrouw jullie.

Luotan sinuun.

- Ik ben doodmoe.
- Ik ben doodop.
- Ik ben uitgeput.

- Olen hyvin väsynyt.
- Olen rättiväsynyt.
- Olen todella väsynyt.
- Olen rättipoikki.

- Ik heb niets.
- Ik ben schoon.
- Ik ben clean.

Minä olen puhdas.

- Toen ik wakker werd, was ik verdrietig.
- Ik was verdrietig toen ik opstond.

- Herätessäni olin surullinen.
- Kun heräsin olin surullinen.

- Ik stap op.
- Ik neem ontslag.
- Ik dien mijn ontslag in.
- Ik kap ermee.
- Ik stop ermee.

Minä lopetan.

- Ik zal je helpen.
- Ik zal u helpen.
- Ik help je.
- Ik help u.
- Ik help jullie.
- Ik zal jullie helpen.

- Minä autan sinua.
- Minä autan.

- Ik heb je gemist.
- Ik heb u gemist.
- Ik heb jullie gemist.
- Ik miste je.
- Ik miste u.
- Ik miste jullie.

- Kaipasin sinua.
- Minulla oli sinua ikävä.

- Ik geloof dat ik het heb verstaan.
- Ik geloof dat ik het heb begrepen.

Luulen, että ymmärrän.

- Ik wil een massage. Ik moet ontspannen.
- Ik wil een massage. Ik moet relaxen.

Haluan hierontaa. Minun tarvitsee rentoutua.

- Ik weet het niet.
- Dat weet ik niet.
- Ik weet niet.
- Weet ik niet.

- En tiedä.
- Minä en tiedä.

- Ik hoop dat ik je niet stoor.
- Ik hoop dat ik u niet stoor.

- Toivottavasti en häiritse.
- Toivottavasti en häiritse sinua.

- Ik ben arts.
- Ik ben dokter.
- Ik ben een dokter.

- Olen lääkäri.
- Minä olen lääkäri.
- Olen tohtori.
- Minä olen tohtori.

- Ik ga dood.
- Ik sterf.
- Ik ben aan het sterven.

Teen kuolemaa.

- Ik heb gevoetbald.
- Ik speelde voetbal.
- Ik heb voetbal gespeeld.

Pelasin jalkapalloa.

- Ik weet het niet.
- Ik weet niet.
- Weet ik niet.

- Mä en tiiä.
- Emmä tiiä.

- Ik ben Hongaar.
- Ik ben Hongaarse.
- Ik kom uit Hongarije.

Olen unkarilainen.

- Ik ben getrouwd.
- Ik ben gehuwd.

- Olen naimisissa.
- Minä olen naimisissa.

- Ik had honger.
- Ik was hongerig.

Olin nälkäinen.

- Ik ben vrijgezel.
- Ik ben single.

- Olen sinkku.
- Olen naimaton.

- Ik ben Chinees.
- Ik ben Chinese.

- Olen kiinalainen.
- Mä oon kiinalainen.

- Ik ben ziek.
- Ik ben ongezond.

Olen sairas.

Ik denk dat ik hier blijf.

Luulen että aion pysyä täällä.

- Ik heb hoogtevrees.
- Ik heb acrofobie.

- Minulla on korkean paikan kammo.
- Pelkään korkeita paikkoja.

Ik weet dat ik dood ga.

Tiedän tulevani kuolemaan.

- Ik ben homo.
- Ik ben gay.

Minä olen homoseksuaali.

- Ik ben Hongaar.
- Ik ben Hongaarse.

Olen unkarilainen.

- Kan ik binnenkomen?
- Mag ik binnenkomen?

- Sopiiko tulla sisään?
- Käykö, että tulen sisään?
- Saanko tulla sisään?

- Ik zag het.
- Ik zag dat.

Näin tuon.

- Mag ik blijven?
- Kan ik blijven?

- Voinko minä jäädä?
- Voinko jäädä?

- Ik ben Tom.
- Ik heet Tom.

Minä olen Tom.

- Ik panikeerde.
- Ik raakte in paniek.

Minä panikoin.

- Ik haat winkelen.
- Ik haat shoppen.

- Vihaan shoppailua.
- Vihaan ostoksilla käymistä.
- Vihaan ostosten tekemistä!

- Ik ben Duits.
- Ik ben Duitse.

- Minä olen saksalainen.
- Mä oon saksalainen.

Ik weet niet waar ik ben.

En tiedä missä olen.

- Word ik verdacht?
- Ben ik verdacht?

- Epäilläänkö minua?
- Olenko minä epäilyn kohteena?

- Ik moet gaan.
- Ik moet ervandoor.

- Minun täytyy mennä.
- Minun pitää mennä.
- Minun täytyy lähteä.
- Minun pitää lähteä.

- Ik verveel me.
- Ik verveel mij.

Minulla on tylsää.

- Ik heb hoofdpijn.
- Ik heb koppijn.

- Minulla on pää kipeä.
- Päätäni särkee.
- Minulla on päänsärkyä.
- Mulla on pää kipee.
- Minun päätäni särkee.
- Mun pää on kipee.

- Ik was leraar.
- Ik was lerares.

Minä olin opettaja.

- Ik ben vol.
- Ik zit vol.

Olen täynnä.

- Ik ben online.
- Ik ben verbonden.

Olen linjoilla.

Ik denk dat ik ga slapen.

Luulen, että menen nukkumaan.

Ik wou dat ik kon zwemmen.

Osaisinpa uida.

- Ik meen het.
- Ik ben serieus.

Olen tosissani.

- Ik ben ineengekrompen.
- Ik kromp ineen.

Säpsähdin.

- Ik ben blut.
- Ik ben platzak.

Minulla ei ole rahaa.

- Ik woon hiernaast.
- Ik woon ernaast.

- Minä asun naapurissa.
- Asun naapurissa.

Ik verloor alles wat ik had.

Olen menettänyt kaiken mitä minulla oli.

Ik was verdrietig toen ik opstond.

- Herätessäni olin surullinen.
- Kun heräsin olin surullinen.

- Ik was woedend.
- Ik was boos.

Minä olin vihainen.

- Ik kan lopen.
- Ik kan rennen.

- Pystyn juoksemaan.
- Osaan juosta.
- Voin juosta.

- Ik ben gelukkig.
- Ik ben blij.

Olen onnellinen.

- Ik ben moe.
- Ik ben moe!

- Minua väsyttää!
- Mua väsyttää!
- Väsyttää!

Ik voel dat ik vrij ben.

- Tunnen olevani vapaa.
- Mä tunnen, et mä oon vapaa.

- Ik haat Kerstmis.
- Ik haat kerst.

Vihaan joulua.

- Ik ben direct.
- Ik ben rechtuit.

Olen suora.

Gewoonlijk lees ik terwijl ik eet.

Tavallisesti luen syödessäni.

- Ik verfoei schijnheiligheid.
- Ik haat schijnheiligheid.

- Vihaan tekopyhyyttä.
- Vihaan hurskastelua.

- Ik ben professor.
- Ik ben leraar.

Olen opettaja.

- Ik heb dorst.
- Ik wil drinken.

- Mullon jano.
- Mulla on jano.
- Mua janottaa.
- Minulla on jano.
- Minua janottaa.