Translation of "Zingen" in English

0.007 sec.

Examples of using "Zingen" in a sentence and their english translations:

- Vogels zingen.
- De vogels zingen.

- The birds are singing.
- Birds sing.

Blijf zingen.

Keep singing.

Niet zingen.

Don't sing.

Vogels zingen.

Birds sing.

Ze zingen.

They sing.

We zingen.

We are singing.

- Cicades zingen.
- Cicades zijn aan het zingen.

Cicadas are singing.

- Laten we een liedje zingen.
- Laten we zingen!

Let's sing a song.

- Hij bleef zingen.
- Hij ging door met zingen.

He went on singing.

- Ze houden van zingen.
- Zingen is hun ding.

- They like to sing.
- Singing is their thing.

De vogels zingen.

The birds are singing.

Madonna kan zingen.

Madonna is able to sing.

Begin met zingen.

Start singing.

Hij kan zingen.

He can sing.

Ze kunnen zingen.

They're able to sing.

Ik kan zingen.

I can sing.

Laten we zingen!

- Let's sing!
- Let us sing!

Wij zullen zingen.

We'll sing.

Stop met zingen.

Stop singing.

Wil je zingen?

Do you want to sing?

Ik zal zingen.

I'll sing.

Ik wil zingen.

- I feel like singing.
- I want to sing.

Zal Jane zingen?

Will Jane sing?

Ga je zingen?

Are you going to sing?

Vier mannen zingen.

Four men are singing.

Twee vrouwen zingen.

- Two women are singing.
- Two women sing.

Kan ik zingen?

- May I sing?
- Can I sing?

- Betty kon beter zingen.
- Betty zou beter kunnen zingen.

Betty could sing better.

- Hij kan goed zingen.
- Hij is goed in zingen.

He is good at singing.

- Ze hoorde hem zingen.
- Ze heeft hem horen zingen.

She heard him sing.

- Ze houdt van zingen.
- Ze is dol op zingen.

She loves singing.

- Hij houdt van zingen.
- Hij is dol op zingen.

- He loves singing.
- Singing is his thing.

- Zingen is zijn sterkste punt.
- Zingen is haar sterkste punt.

Singing is her strong point.

- Kun jij Amerikaanse volksliedjes zingen?
- Kun jij Amerikaanse folkliedjes zingen?

Can you sing any American folk songs?

Kleine meisjes zingen vrolijk.

Little girls sing merrily.

Hij begon te zingen.

- He started singing.
- He started to sing.
- He began to sing.
- He began singing.

Zingen is haar ding.

Singing is her thing.

Ze houden van zingen.

They like to sing.

Ik kan goed zingen.

I can sing well.

Hij kan goed zingen.

He is good at singing.

Ik kan niet zingen.

I can't sing.

Hij houdt van zingen.

- He loves singing.
- He likes to sing.
- He likes singing.

Houd je van zingen?

- Do you like singing?
- You like to sing?
- Do you like to sing?

Ik hoorde haar zingen.

I heard her singing.

Ik bleef verder zingen.

- I carried on singing.
- I continued singing.

Ik hoorde je zingen.

I heard you sing.

Kom zingen met mij.

Come sing with me.

De vogels zingen buiten.

The birds outside are singing.

Tom begon te zingen.

Tom started singing.

Zingen is hun ding.

Singing is their thing.

Tom hoorde Maria zingen.

Tom heard Mary singing.

Zingen is zijn ding.

Singing is his thing.