Translation of "Tuin" in English

0.016 sec.

Examples of using "Tuin" in a sentence and their english translations:

- Wat een prachtige tuin.
- Wat een leuke tuin.

What a beautiful garden!

- Zij zijn in de tuin.
- Ze zijn in de tuin.
- Hij is in de tuin.
- Ze is in de tuin.

- They're in the garden.
- He's in the garden.
- She's in the garden.

- Hij heeft deze tuin aangelegd.
- Hij legde deze tuin aan.

He laid out this garden.

- Zij zijn in de tuin.
- Ze zijn in de tuin.

They're in the garden.

- Jullie renden in de tuin.
- U rende in de tuin.

You ran in the garden.

Wat een prachtige tuin.

What a beautiful garden!

Wij hebben geen tuin.

We don't have a garden.

Hij besproeit de tuin.

He is watering the garden.

Ze besproeit de tuin.

She is watering the garden.

Ze besproeien de tuin.

They are watering the garden.

Mijn tuin is klein.

My garden is small.

Wat een leuke tuin.

What a beautiful garden!

Deze tuin is prachtig.

This garden is beautiful.

Ze vernielen de tuin.

They are destroying the garden.

- De tuin was vol met bloemen.
- De tuin stond vol met bloemen.

The garden was full of flowers.

- Sint-Niklaas stond in de tuin.
- Sint-Nicolaas stond in de tuin.

St Nicholas was standing in the garden.

"Mijn tuin is van mij!"

"My own garden is my own garden!"

Hadden we maar een tuin!

If only we had a garden!

Helen speelt in de tuin.

Helen is playing in the yard.

Zij zijn in de tuin.

They're in the garden.

Meneer White's tuin is groot.

Mr. White's yard is large.

De tuin moet gesproeid worden.

The flower garden needs watering.

Zijn tuin is een kunstwerk.

His garden is a work of art.

Elk huis had een tuin.

Every house had a garden.

We zijn in de tuin.

We're in the garden.

Heeft het huis een tuin?

Has the house got a garden?

Ik geef hun tuin water.

I water their garden.

Maria gaf de tuin water.

Mary watered the garden.

Onze tuin stond vol onkruid.

Our garden was full of weeds.

Ik kom uit de tuin.

- I'm coming from the garden.
- I come from the garden.

En dit is onze tuin.

And here's our garden.

Ze is in de tuin.

She's in the garden.

Hij is in de tuin.

He's in the garden.

Ze zijn in de tuin.

They're in the garden.

We hebben een grote tuin.

We have a big yard.

Ik ga de tuin in.

I'm going to the garden.

- Zij zijn in de tuin.
- Ze zijn in de tuin.
- Hij is in het bos.
- Ze is in het bos.
- Hij is in de tuin.
- Ze is in de tuin.

- They're in the garden.
- He's in the forest.
- She's in the forest.
- He's in the garden.
- She's in the garden.

- De vijgen van zijn tuin smaken heerlijk.
- De vijgen van haar tuin smaken heerlijk.

The figs from her garden taste delicious.

- Zijn er veel bloemen in de tuin?
- Staan er veel bloemen in de tuin?

Are there many flowers in the garden?

- De bloemen in de tuin zijn mooi.
- De bloemen in de tuin zijn prachtig.

The flowers in the garden are beautiful.

Ze kweekt tomaten in haar tuin.

She grows tomatoes in her garden.

De tuin is leeg en bruin.

The garden is bare and brown.

Er was niemand in de tuin.

There was nobody in the garden.

Zij zijn ook in de tuin.

They're in the garden as well.

Hij werkt graag in de tuin.

He likes to work in the garden.

De kerstman stond in de tuin.

Santa Claus was standing in the garden.

Hij kweekt tomaten in zijn tuin.

He grows tomatoes in his garden.

Die deur leidt naar de tuin.

This door leads to the garden.

De tuin was vol met bloemen.

The garden was filled with flowers.

Je tuin heeft wat aandacht nodig.

Your garden needs some attention.

De tuin ligt achter het huis.

The garden is behind the house.

Tom kweekt tomaten in zijn tuin.

Tom grows tomatoes in his garden.

Ik plant bonen in mijn tuin.

- I am planting beans in my garden.
- I'm planting beans in my garden.

De tuin ligt voor het huis.

The garden is in front of the house.

Ze plukte bloemen in de tuin.

She picked flowers in the garden.

Ze kweken bloemen in de tuin.

They grow flowers in the garden.

Mijn vader is in de tuin.

- My father is in the garden.
- My father's in the garden.

In mijn tuin staat een citroenboom.

In my garden is a lemon tree.

Ze plant rozen in de tuin.

She's in the garden planting roses.