Translation of "Mij" in Spanish

0.022 sec.

Examples of using "Mij" in a sentence and their spanish translations:

- Vergeet mij niet!
- Vergeet mij niet.

- ¡No me olvides!
- ¡No te olvides de mí!

- Wacht op mij.
- Wacht op mij!

- ¡Espérame!
- ¡Espéreme!
- ¡Esperadme!

- Hij ontwijkt mij.
- Hij mijdt mij.

Él me evita.

Volg mij!

- ¡Sígame!
- ¡Síganme!
- ¡Sígueme!

Excuseer mij!

¡Perdóname!

Mij best.

A mí me suena bien.

Telefoneer mij!

¡Llámame!

Voor mij.

- Me lo pillo.
- Mío.
- Me lo quedo.

Help mij!

- ¡Ayúdenme!
- ¡Ayúdeme!
- ¡Ayudadme!

Kom speel met mij, ik verveel mij!

- Venga, juega conmigo, ¡me aburro!
- Venga, juega conmigo. ¡Me aburro!

- Judy bekeek mij.
- Judy keek naar mij.

- Judy me miró.
- Judy me vio a mí.

- Breng het mij.
- Breng het naar mij.

- Tráemelo.
- Tráigamelo.

- Ze hielpen mij.
- Ze hebben mij geholpen.

Ellos me ayudaron.

- Hoor je mij?
- Hoort u mij?
- Hoor je me?
- Horen jullie mij?

- ¿Me oyes?
- ¿Me escuchás?

- Vindt u mij aardig?
- Vindt hij mij aardig?
- Vindt zij mij aardig?

¿Le gusto?

- Mij is het gelijk.
- Mij om het even.
- Dat maakt mij niets uit.
- Dat kan mij niets schelen.

A mí me da igual.

- Hij zat tegenover mij.
- Hij zat voor mij.

Él se sentó delante de mí.

- Ga maar zonder mij.
- Ga verder zonder mij.

- Tú sigues sin mí.
- Sigue sin mí.

- Ze vertrouwde mij.
- Ze had vertrouwen in mij.

Ella confió en mí.

- Laat mij eens proberen.
- Laat mij het proberen.

Déjame intentar.

- Praat niet tegen mij.
- Praat niet tegen mij!

- No hables conmigo.
- No me hables.

- Ze horen bij mij.
- Ze zijn bij mij.

- Ellas están conmigo.
- Están conmigo.
- Ellos están conmigo.

- Geef het aan mij!
- Geef het aan mij.

- Dádmelo.
- Démelo.
- Dámelo.
- Dénmelo.

- Die kerel ergert mij.
- Die vent ergert mij.

Aquel sujeto me molesta.

- Zij noemt mij Kenji.
- Ze noemt mij Kenji.

Ella me llama Kenji.

- Plots zag hij mij.
- Plotseling zag hij mij.

De repente me vio.

Het verraste mij, dat ze mij onmiddellijk herkende.

Me sorprendió que ella me haya reconocido inmediatamente.

- Geef mij een voorbeeld.
- Toon mij een voorbeeld.

- Ponme un ejemplo.
- Deme un ejemplo.
- Póngame un ejemplo.

- Geef mij het, Tom.
- Geef het mij, Tom.

Dámelo, Tom.

- Het gaat mij goed.
- Mij gaat het goed.

Estoy bien.

Judy bekeek mij.

Judy me miró.

Ze ontwijkt mij.

Ella me evita.

Laat mij betalen.

Déjame pagar.

Vertrouw op mij.

¡Confía en mí!

Laat mij alleen!

¡Déjeme en paz!

Vergeet mij niet.

- No me olvides.
- No te olvides de mí.

Noem mij Ismael.

- Llamadme Ishmael.
- Llámame Ishmael.
- Llámame Ismael.
- Llámeme Ismael.

Kent ze mij?

¿Me conoce?

Toon mij andere.

- Mostrame otros.
- Muéstrame otros.

Niemand geloofde mij.

- Nadie me creyó.
- Nadie me creía.

Blijf bij mij.

Quedate conmigo.

Volg mij niet.

No me sigas.

Tom haat mij.

Tom me odia.

Bedreig je mij?

¿Me estás amenazando?

Ziet u mij?

¿Me ves?

Feestjes vervelen mij.

Las fiestas me aburren.

Geef mij water.

Dame agua.

Ik was mij.

- Yo me lavo.
- Me lavo.

Onderschat mij niet.

No me subestimes.

Vergeet mij niet!

- ¡No me olvides!
- ¡No te olvides de mí!

Loop voor mij!

¡Ve adelante!

Hij verraadde mij.

Él me traicionó.

Volg mij alstublieft.

- Vengan conmigo.
- Por favor, sígame.

Wacht op mij!

¡Espérame!

Wacht op mij.

- Esperame.
- Espera por mí.

Praat met mij!

- ¡Háblame!
- ¡Habla conmigo!
- ¡Hablad conmigo!

Gelooft gij mij?

¿Me crees?

Niemand begreep mij.

Nadie me entendía.

Laat mij spreken.

Déjame hablar.

Je hebt mij.

- Me tienes a mí.
- Me has pescado.
- Me ha pescado.
- Me han pescado.
- Me tiene a mí.
- Me tienen a mí.

Haat je mij?

¿Me odias?