Translation of "Mij" in Polish

0.007 sec.

Examples of using "Mij" in a sentence and their polish translations:

Excuseer mij!

Przepraszam!

- Breng het mij.
- Breng het naar mij.

Przynieś mi to.

- Hij hielp mij.
- Hij heeft mij geholpen.

On mi pomaga.

- Ga maar zonder mij.
- Ga verder zonder mij.

Kontynuuj beze mnie.

- Ze vertrouwde mij.
- Ze had vertrouwen in mij.

- Ufała mi.
- Zaufała mi.

- Zij noemt mij Kenji.
- Ze noemt mij Kenji.

Nazywa mnie Kenji.

- Plots zag hij mij.
- Plotseling zag hij mij.

Nagle zobaczył mnie.

Spreek mij daarover.

- Powiedz mi o tym.
- Opowiedz mi o tym.

Vertrouw op mij.

- Zostaw to mnie.
- Zaufaj mi.

Laat mij betalen.

Pozwól mi zapłacić.

Vergeet mij niet.

Nie zapomnij o mnie.

Blijf bij mij.

Zostań ze mną.

Laat mij spreken.

Pozwól mi mówić.

Tom haat mij.

Tom mnie nienawidzi.

Ik was mij.

Myję się.

Onderschat mij niet.

Nie lekceważ mnie.

Vergeet mij niet!

Nie zapomnij mnie!

Wacht op mij!

Zaczekaj na mnie!

Gelooft gij mij?

Wierzysz mi?

Ziet u mij?

Czy pan mnie widzi?

Haat je mij?

Czy mnie nienawidzisz?

Bedoelt u mij?

Odnosisz się do mnie?

Herhaal na mij!

Powtarzaj za mną.

Kent hij mij?

Czy on mnie zna?

- Spreekt ge tegen mij?
- Heb je het tegen mij?

Czy do mnie mówisz?

- Hoor je mij?
- Hoort u mij?
- Hoor je me?

Słyszysz mnie?

- Hebt ge het over mij?
- Heb je het over mij?
- Hebben jullie het over mij?

O mnie mówisz?

- Het gaat mij goed.
- Het gaat goed met mij.
- Mij gaat het goed.
- Ik ben oké.

- U mnie wszystko w porządku.
- Ze mną wszystko w porządku.

- Laat dat maar aan mij over.
- Laat mij dit afhandelen.

Zostaw to mnie.

- Blijf met mij in contact.
- Blijft met mij in contact.

Pozostańmy w kontakcie.

- Dat huis is van mij.
- Dit huis is van mij.

Ten dom należy do mnie.

- Met mij is alles ok.
- Met mij is alles kits.

Ze mną wszystko w porządku.

- De zwarte is van mij.
- Het zwarte is van mij.

Ten czarny należy do mnie.

Lieg niet tegen mij.

Nie kłam mi.

Geef het mij, alstublieft.

Proszę, daj mi to.

Geef mij het boek.

Daj mi tę książkę.

Ze lijkt mij wreed.

Ona wygląda mi na osobę bezwzględną.

Hij vertolkte voor mij.

Tłumaczył dla mnie.

Niemand kwam mij helpen.

- Nikt nie przyszedł mi z pomocą.
- Nikt nie przyszedł mi pomóc.
- Nikt nie przyszedł żeby mnie ratować.

Wie kan mij helpen?

Kto mi pomoże?

Ga maar zonder mij.

Idź beze mnie.

Stuur mij een postkaart.

Wyślij mi pocztówkę.

Luister goed naar mij.

Posłuchaj uważnie.

Geef mij een voorbeeld.

Podaj mi przykład.

Niemand kan mij helpen.

Nikt nie może mi pomóc.

Hij kwam mij redden.

Przyszedł mi z pomocą.

Zij noemt mij Kenji.

Ona mówi na mnie Kenji.

Alsjeblieft, geef mij water!

Proszę, daj mi wodę!

Vraag mij iets gemakkelijkers.

Zadaj mi łatwiejsze pytanie.

Jij bent van mij.

Jesteś moja.

Ge doet mij pijn.

Ranisz mnie.

Zulke woorden kwetsen mij.

Zraniły mnie te słowa.

Toon mij de foto's!

Pokaż mi zdjęcia!

Mij om het even.

Jest mi to obojętne.

Dat is van mij.

- To moje.
- To jest moje.

Ze zat naast mij.

Ona siedziała obok mnie.

Antwoord niet aan mij!

Nie odpowiadaj mi!

Geef het aan mij.

Daj mi to.

Vind je mij knap?

Myślisz, że jestem przystojny?

Mag ik mij voorstellen?

Czy mogę się przedstawić?

Leg het mij uit.

Wytłumacz mi to.

Hij loopt voor mij.

On idzie przede mną.

- Volg me.
- Volg mij.

Idź za mną.

Magere melk voor mij.

Dla mnie mleko odtłuszczone.

Kom met mij mee.

Chodź ze mną!

- Volg mij alstublieft.
- Volg me.
- Volgt u mij maar, als het u belieft.
- Volgt u mij, alstublieft.

Proszę, idź za mną.

- Bob heeft mij geholpen.
- Bob heeft me geholpen.
- Bob hielp mij.

Bob mi pomógł.

- Vandaag past niet voor mij.
- Vandaag komt mij niet goed uit.

Dziś mi nie pasuje.

- Maak je geen zorgen over mij.
- Maak je geen zorgen om mij.
- Maak u maar geen zorgen over mij.

Nie martw się o mnie.

- Ge hadt naar mij moeten luisteren.
- Je had naar mij moeten luisteren.

Powinieneś był mnie posłuchać.

- Luistert gij eigenlijk wel naar mij?
- Luister je eigenlijk wel naar mij?

Czy ty w ogóle mnie słuchasz?

- Wie heeft jou over mij verteld?
- Wie heeft u over mij verteld?

Kto ci powiedział o mnie?

- Laat dat maar aan mij over.
- Laat het maar aan mij over.

Zostaw to mnie.

"Wat vertelt mijn emotie mij?"

''Co ta emocja mi mówi?'',

Van mij met deze video.

ja w tym filmie.

Hou je werkelijk van mij?

Czy naprawdę mnie kochasz?

Ze glimlacht altijd naar mij.

Ona zawsze się do mnie uśmiecha.

Hij is altijd bij mij.

On jest zawsze ze mną.

Ann gaf mij dit geschenk.

Ann dała mi ten prezent.

Deze fiets is van mij.

Ten rower jest mój.

Deze hond is van mij.

To mój pies.

Hé daar! Hoort ge mij?

Hej, jesteś tam? Słyszysz mnie?

Je moet met mij meekomen.

Musisz pójść ze mną.

Vraag hem mij te bellen.

Poproś go, żeby do mnie zadzwonił.

Volgens mij heeft hij gelijk.

Myślę, że ma rację.

Laat mij een ding zeggen.

Pozwól, że coś powiem.

- Telefoneer mij!
- Bel me op!

Zadzwoń do mnie!

Mijn ouders verstaan mij niet.

Moi rodzice nie rozumieją mnie.

De hond is van mij.

Ten pies jest mój.

Wiskunde is moeilijk voor mij.

Matematyka jest dla mnie trudna.

Voor mij is dat belangrijk.

Dla mnie jest to ważne.

Geef mij iets te eten.

Daj mi coś do jedzenia.