Translation of "Hem" in English

0.013 sec.

Examples of using "Hem" in a sentence and their english translations:

- Bel hem.
- Bel hem op.
- Roep hem.

Call him.

- Volg hem.
- Volg hem!

- Shadow him.
- Follow him.

- Pak hem!
- Grijp hem!

Get him!

- Bedek hem.
- Dek hem.

Cover it up.

- Kus hem.
- Zoen hem.

- Kiss him.
- Give him a kiss.

hem.

him.

- Vraag het hem.
- Vraag hem.

Ask him.

- Hou hem tegen!
- Stop hem!

- Stop him!
- Stop him.

- Ze heeft hem verstikt.
- Zij heeft hem verstikt.
- Ze heeft hem gewurgd.
- Zij heeft hem gewurgd.
- Ze verstikte hem.
- Zij verstikte hem.
- Ze wurgde hem.
- Zij wurgde hem.

She choked him.

- Wie hem kent, vindt hem aardig.
- Iedereen die hem kent vindt hem leuk.

Those who know him like him.

- Je onderschat hem.
- U onderschat hem.
- Jullie onderschatten hem.
- Je doet hem te kort.

You are selling him short.

- Hij heeft hem vermoord.
- Hij vermoordde hem.
- Hij heeft hem gedood.
- Hij doodde hem.

He killed him.

- Ze heeft hem geschopt.
- Ze schopte hem.
- Ze trapte hem.
- Ze heeft hem getrapt.

She kicked him.

Wie hem goed kent, respecteert hem.

Whoever knows him well respects him.

- Laat hem vrij.
- Laat hem vrij!

- Release him.
- Release him!

- Help hem alstublieft!
- Help hem alsjeblieft!

- Please help him!
- Please help him.

- Vertrouw hem niet.
- Geloof hem niet.

- Don't trust him.
- Don't believe him.

Iedereen die hem kende bewonderde hem.

- All who knew him admired him.
- Everyone who knew him admired him.

- Geloven jullie hem?
- Geloof je hem?

Do you believe him?

- Houd hem stil.
- Hou hem stil.

Keep him quiet.

- Ze omhelsde hem.
- Ze knuffelde hem.

She hugged him.

Al wie hem kent, respecteert hem.

Everyone who knows him respects him.

- We vallen hem lastig.
- We storen hem.
- We hebben hem lastiggevallen.
- We hebben hem gestoord.

We disturbed him.

...vul hem.

fill that up.

Negeer hem.

- Do not take any notice of him.
- Ignore him.

Volg hem!

- Shadow him.
- Follow him.

Stop hem.

- Stop him!
- Stop him.

Pak hem!

Seize him!

Stop hem!

Stop him!

Pak hem.

- Catch him.
- Catch him!

Grijp hem.

Grab him.

Negeer hem!

Ignore him!

Vergeef hem.

Forgive him.

Vergeet hem.

Forget him.

Beschrijf hem.

Describe him.

Help hem.

Help him.

Red hem.

Save him.

Volg hem.

Shadow him.

Waarschuw hem.

Warn him.

Schrijf hem.

- Write to him.
- Write to her.
- Write him.

Vertrouw hem.

Trust him.

Kalmeer hem.

Calm him.

- Ik maak hem af.
- Ik vermoord hem.
- Ik ga hem vermoorden.

- I'll kill him.
- I'll kill it.
- I'm going to kill him.

- Iedereen houdt van hem.
- Iedereen mag hem.

He is liked by everybody.

- Haal hem hierheen.
- Breng hem naar hier.

Have him come.

- Ze schold hem uit.
- Ze beledigde hem.

She insulted him.

- Wie hielp hem?
- Wie heeft hem geholpen?

Who helped him?

- Wij hielpen hem.
- Wij hebben hem geholpen.

We helped him.

- Zij hielpen hem.
- Zij hebben hem geholpen.

They helped him.

- Ik hielp hem.
- Ik heb hem geholpen.

I helped him.

- Ik heb hem opgebeld.
- Ik belde hem.

- I gave him a call.
- I phoned him.

- Ze heeft hem gebeld.
- Ze belde hem.

She called him.

- Ze versloeg hem.
- Ze heeft hem verslagen.

- She defeated him.
- She beat him.

- Ze heeft hem gedumpt.
- Ze dumpte hem.

She dumped him.

- Ze vergaf hem.
- Ze heeft hem vergeven.

She forgave him.

- Ze kuste hem.
- Ze heeft hem gekust.

She kissed him.

- Ze bedreigde hem.
- Ze heeft hem bedreigd.

She threatened him.

- Laat hem alleen.
- Laat hem met rust.

- Leave him alone.
- Leave him alone!

- Ik heb hem gezien.
- Ik zag hem.

- I did see him.
- I saw him.
- I've seen him.

- Ik heb hem ontmoet.
- Ik ontmoette hem.

I met him for the first time.

- Kan je hem ontmoeten?
- Kunt u hem ontmoeten?
- Kunnen jullie hem ontmoeten?

Can you meet him?

- Ze helpt hem.
- Zij helpt hem.
- Ze is hem aan het helpen.

- She helps him.
- She is helping him.

- Heb jij hem vermoord?
- Heeft u hem vermoord?
- Hebben jullie hem vermoord?

- Did you kill him?
- Did you murder him?

- Je kan op hem vertrouwen.
- Je kan hem vertrouwen.
- Je kunt hem vertrouwen.

You can trust him.

- Laat het!
- Laat hem gaan!
- Laat hem met rust!
- Blijf van hem af!

Put it down.

- Bel hem alsjeblieft op.
- Bel hem alstublieft op.

- Please ring him up.
- Please call him up.
- Please telephone him.
- Please phone him.
- Please call him.
- Please give him a call.

- Ik maak hem af.
- Ik ga hem vermoorden.

I'll kill him.

- Ik zie hem morgennamiddag.
- Ik zie hem morgenmiddag.

I see him tomorrow afternoon.

Geef hem de groetjes als je hem ziet.

In case you see him, please say hello to him for me.

- Ik houd van hem.
- Ik hou van hem.

I love him.

- Ik zal hem verwittigen.
- Ik zal hem waarschuwen.

- I will warn him.
- I'll warn him.

- We vertrekken zonder hem.
- We gaan zonder hem.

We'll leave without him.

- Ze is met hem getrouwd.
- Ze trouwde hem.

She married him.

- Ik ga hem neerschieten.
- Ik ga hem neerknallen.

- I'm gonna shoot him.
- I will shoot him.

- Je kan hem vertrouwen.
- Je kunt hem vertrouwen.

You can trust him.