Examples of using "Yaşıyor" in a sentence and their dutch translations:
- Waar woont hij?
- Waar woont ie?
Mijn grootmoeder woont op het platteland.
- Mijn vader leeft op de buiten.
- Mijn vader woont op het platteland.
- Mijn vader leeft op de buiten.
- Mijn vader woont op het platteland.
Het leeft!
- Hij woont in Turkije.
- Zij woont in Turkije.
Tom overleeft het wel.
Hij woont in Boston.
Waar woont je opa?
Tom woont in Boston.
Tom woont alleen.
geesten waar ik geen deel van uitmaak.
Waar woont je oom?
Ze wonen daar.
- Ze woont op het platteland.
- Ze woont in het land.
Tom woont in Boston.
Hij woont in Marokko.
Tom woont in Wales.
- Tom woont in een sloppenwijk.
- Tom woont in een krottenwijk.
Mijn oom woont in Duitsland.
Tom woont in Gangnam.
Leeft die slang?
- Tom woont in de buurt.
- Tom woont hier in de buurt.
Ze leeft als een prinses.
Waar woont je opa?
Leanne woont in Leicester.
Hij woont in Osaka.
Hij woont in Tokio.
Ze woont vlakbij.
Ze woont in het dorp.
Ik denk dat Tom nog leeft.
Hij woont in Engeland.
Hij woont in Kioto.
- Tom leeft op het platteland.
- Tom leeft in het land.
Tom woont hier.
Silvia woont in de Elzas.
Haar neef woont in Europa.
Zij woont in Dubai.
Waar woont Tom?
Hij woont in Buchara.
Tom woont in Australië.
Maria woont in Caïro.
Hij woont hier.
Mijn kinderen wonen in Boston.
Mijn kinderen wonen in Londen.
Waar woont John?
Carol woont in Chicago.
Ze woont in Rome.
Waar woont je oma?
Ze woont alleen.
Waar wonen ze?
Elvis Presley leeft!
Mijn familie woont in Boston.
Diego woont in Uruguay.
- Waar woont hij?
- Waar woont ie?
Mijn oom woont in de buurt van de school.
Mijn oma van mijn moeders kant woont in Osaka.
Woont hij hier?
Tom woont alleen.
Hoeveel mensen wonen er in Australië?
- Kan je moeilijk slapen?
- Kunt u moeilijk slapen?
Hij leeft nog, kijk.
Mijn tante woont in New York.
Tom woont nu bij zijn oom.
De familie Smith woont in mijn buurt.
Hij woont alleen in zijn flat.
Mijn oom woont in New York.
Tom woont met zijn familie.
Wie woont in de kamer beneden?
Hoeveel mensen wonen in jouw stad?
Ze wonen beneden.
- Onze leraar woont vlakbij.
- Onze leraar woont in de buurt.
Woont hij hier?
Hij woont in een dorp.
Er wonen niet veel Indiërs in Japan.
Hij woont in het gele huis.
- Ze woont aan de andere kant.
- Ze woont hiertegenover.
- Ze woont aan de andere kant van de straat.
Hij woont dicht bij de dijk.
Zij woont dicht bij de dijk.
Mijn oom woont in de buurt van de school.
Zij woont in een enorm huis.
Hij woont in de buurt van de school.
Tom woont aan de andere kant van de rivier.
Tom woont in het hart van de stad.
Waar woont ze nu?