Examples of using "Turta" in a sentence and their dutch translations:
De taart is heerlijk.
Er waren twee taarten.
Tom heeft drie taarten gebakken.
Tom heeft een taart meegebracht.
Kate heeft een appeltaart gebakken.
Wil er iemand nog wat taart?
Tom wil een stukje appeltaart eten.
We plukten appels om een appeltaart te kunnen bakken.
Mijn moeder bakt ons vaak appeltaarten.