Translation of "Yaptı" in Dutch

0.010 sec.

Examples of using "Yaptı" in a sentence and their dutch translations:

- O tersini yaptı.
- Aksini yaptı.

Hij deed het tegenovergestelde.

- O, fren yaptı.
- Fren yaptı.

Ze remde.

Kariyer yaptı.

Hij heeft carrière gemaakt.

- Kardan adamı kim yaptı.
- Kardanadamı kim yaptı.

Wie heeft de sneeuwpop gemaakt?

- O onu kendisi yaptı.
- Onu kendisi yaptı.

Hij heeft het zelf gedaan.

- Tom bunu niçin yaptı?
- Tom onu niçin yaptı?
- Tom onu neden yaptı?

Waarom heeft Tom dit gedaan?

O şekerleme yaptı.

- Hij is ingedommeld.
- Hij dommelde in.

Onu kim yaptı?

- Wie heeft het gedaan?
- Wie deed het?

Tom imkânsızı yaptı.

Tom heeft het ondenkbare gedaan.

O ne yaptı?

Wat heeft hij gedaan?

Onlar tezahürat yaptı.

- Ze juichten.
- Ze applaudisseerden.

O spagetti yaptı.

- Hij maakte spaghetti.
- Hij heeft spaghetti gemaakt.

Tom spagetti yaptı.

- Tom maakte spaghetti.
- Tom heeft spaghetti gemaakt.

Mary spagetti yaptı.

- Maria maakte spaghetti.
- Maria heeft spaghetti gemaakt.

Onlar spagetti yaptı.

- Ze maakten spaghetti.
- Ze hebben spaghetti gemaakt.

Tom kahvaltı yaptı.

Tom had ontbijt.

O kahvaltı yaptı.

Zij had ontbijt.

Mary kahvaltı yaptı.

Maria had ontbijt.

Bunu o yaptı.

Ze heeft het gedaan.

Bunu kim yaptı?

- Wie heeft dat gedaan?
- Wie deed dat?

Tom gaf yaptı.

Tom heeft het verknald.

Kim tezahürat yaptı?

Wie juichte er?

Tom tezahürat yaptı.

Tom juichte.

Tom egzersiz yaptı.

Tom trainde.

Tom doğaçlama yaptı.

Tom improviseerde.

Tom panik yaptı.

Tom raakte in paniek.

Kalabalık tezahürat yaptı.

De menigte juichte.

Bunları kim yaptı?

Wie heeft die gemaakt?

Uçak kaza yaptı.

Het vliegtuig is neergestort.

Tom ödevini yaptı.

Tom maakte zijn huiswerk.

Jean ne yaptı?

- Wat heeft Jean gedaan?
- Wat heeft Jean gemaakt?

O onu yaptı.

Het is hem gelukt.

Tom kahve yaptı.

Tom heeft koffie gemaakt.

Sami misilleme yaptı.

Sami sloeg terug.

Tom ne yaptı?

Wat heeft Tom gedaan?

Farklı imparatorluklar ne yaptı?

Verschillende rijken...

Bu resimleri kim yaptı?

Wie heeft deze schilderijen gemaakt?

Bu planı kim yaptı?

Wie heeft dit plan gemaakt?

O, ev ödevini yaptı.

Ze heeft haar huiswerk gemaakt.

O onu kendisi yaptı.

Hij heeft het zelf gedaan.

O bir konuşma yaptı.

Hij hield een rede.

Tom fazla mesai yaptı.

- Tom maakte overuren.
- Tom heeft overuren gemaakt.

Kate ödevini mutfakta yaptı.

Kate maakte haar huiswerk in de keuken.

O onu kolayca yaptı.

Ze deed het gemakkelijk.

O, Kraliçe'ye reverans yaptı.

Hij boog voor de koningin.

Patronunu duymuyormuş gibi yaptı.

Hij deed alsof hij zijn baas niet hoorde.

O, niçin onu yaptı?

Waarom heeft ze dat gedaan?

Takımımız çok iyi yaptı.

Onze ploeg heeft het heel goed gedaan.

O, bugün ne yaptı?

Wat heeft hij vandaag gedaan?

Bana bir pasta yaptı.

- Ze heeft voor mij een cake gebakken.
- Ze bakte een cake voor mij.

Cevabı bilmiyormuş gibi yaptı.

Hij deed alsof hij het antwoord niet wist.

O bunu nasıl yaptı?

Hoe heeft zij dat gedaan?

Tom bunu niçin yaptı?

Waarom heeft Tom dit gedaan?

Bunu sana kim yaptı?

- Wie heeft je dit aangedaan?
- Wie heeft je dat aangedaan?

Onun sırtına masaj yaptı.

Hij masseerde haar rug.

İşin çoğunu Tom yaptı.

Tom heeft het grootste deel van het werk gedaan.

Tom onu kasten yaptı.

Tom deed het expres.

Onu kendi sekreteri yaptı.

Hij heeft haar zijn eigen secretaresse gemaakt.

O elinden geleni yaptı.

Hij deed zijn best.

Doktor bana iğne yaptı.

De dokter heeft mij een inspuiting gegeven.

O, sabah kahvaltısı yaptı.

Hij had ontbijt.

Bu kutuyu kim yaptı?

Wie heeft die doos gemaakt?

O bir robot yaptı.

Hij heeft een robot gemaakt.

Tom çok hata yaptı.

Tom heeft veel fouten gemaakt.

Tom onu yanlış yaptı.

Tom deed het verkeerd.

Tom bunu sarhoşken yaptı.

Tom deed het toen hij dronken was.

Onlar bunu nasıl yaptı?

Hoe hebben ze dat gedaan?

Tom ön ödeme yaptı.

Tom betaalde vooraf.

Tom'un uçağı kaza yaptı.

Toms vliegtuig stortte neer.

Uçak zorunlu iniş yaptı.

Het vliegtuig maakte een noodlanding.

Eliyle bir jest yaptı.

Hij maakte een gebaar met zijn hand.

Belki onu Tom yaptı.

Misschien heeft Tom het gedaan.

O sana ne yaptı?

Wat heeft hij u aangedaan?

Tom aynı şeyi yaptı.

Tom heeft het zelfde ding gedaan.

Onlar bir liste yaptı.

Ze hebben een lijst opgesteld.

Çocuklar telden heykeller yaptı.

De kinderen maakten sculpturen uit draad.

O bana şantaj yaptı.

- Hij chanteerde me.
- Hij heeft me gechanteerd.

O onu dikkatlice yaptı.

Zij deed het voorzichtig.

O, ona şantaj yaptı.

Ze perste hem af.

O onu zengin yaptı.

Ze maakte hem rijk.

Tom onu bilerek yaptı.

- Tom deed het opzettelijk.
- Tom deed het expres.

Bu keki kim yaptı?

Wie heeft dit gebak gemaakt?

Tom kimle kayak yaptı?

Met wie ging Tom skiën?

Tom bunu iyi yaptı.

- Dat heeft Tom goed gedaan.
- Tom deed dat goed.

Tom bunu burada yaptı.

- Tom heeft het hier gedaan.
- Dat heeft Tom hier gedaan.

Sami, Irak'ta görev yaptı.

Sami diende in Irak.

Tom bunu çok yaptı.

Tom deed dat vaak.

Mary ödevini mutfakta yaptı.

Maria maakte haar huiswerk in de keuken.