Examples of using "Kale" in a sentence and their dutch translations:
Het kasteel is mooi.
Het kasteel is aan de andere kant van de rivier.
Dat kasteel is mooi.
Dit kasteel is mooi.
Het kasteel wordt belegerd.
Het kasteel wordt omringd door bomen.
Wanneer is het kasteel gebouwd?
Is het kasteel vandaag open?
Dat is een oud kasteel.
Is dat een kasteel?
We zagen een kasteel in de verte.
Het oude kasteel is in een trieste staat.
Het oude kasteel staat op de heuvel.
Dit kasteel is in 1610 gebouwd.
We hebben een zandkasteel gemaakt.
Hij heeft achtenveertig forten gebouwd.
Is het kasteel vandaag open?
Tom maakte een zandkasteel.
Er is een kasteel op de achtergrond van de foto.
Er is een oud kasteel aan de voet van de berg.
Tom bouwde met zijn vrienden een sneeuwfort.