Translation of "Zaman" in Dutch

0.009 sec.

Examples of using "Zaman" in a sentence and their dutch translations:

Biz zaman zaman katılıyoruz.

Nun en dan zijn we het eens.

- Zaman tükeniyor.
- Zaman bitiyor.

- De tijd raakt op.
- De tijd dringt.

Onu zaman zaman görüyoruz.

Wij zien hen van tijd tot tijd.

zaman zaman hastaneye girip çıkıyordu.

voor curatieve behandeling van borstkanker.

Herkes zaman zaman hata yapar.

Iedereen maakt wel eens een foutje.

Böyle kazalar zaman zaman olabilir.

Zulke ongelukken kunnen af en toe gebeuren.

O zaman zaman bana yazdı.

- Hij schreef me van tijd tot tijd.
- Hij schreef me af en toe.

Evet, o zaman zaman olur.

- Ja, het gebeurt van tijd tot tijd.
- Ja, dat gebeurt nu en dan.

Zaman zaman balık avlamaya gideriz.

We gaan van tijd tot tijd vissen.

- Zaman gösterecek.
- Bunu zaman gösterecektir.

- De tijd zal het zeggen.
- De tijd zal het uitwijzen.
- De tijd zal het leren.

Zaman zaman balık tutmaya gideriz.

We gaan van tijd tot tijd vissen.

Ben zaman zaman kütüphaneye giderim.

Af en toe ga ik naar de bibliotheek.

O, zaman zaman oğluna yazar.

Zij schrijft nu en dan naar haar zoon.

- Zaman çabuk geçiyor.
- Zaman uçar.
- Zaman su gibi akıp gidiyor.
- Zaman geçip gidiyor.

De tijd vliegt.

''Çoğu zaman

"Meestal

Zaman azalıyor.

De tijd raakt op.

Tutuklandığım zaman...

Ze namen me gevangen en daar had ik...

Zaman doldu.

De tijd is om.

Zaman değişti.

De tijden zijn veranderd.

Zaman tükeniyordu.

- De tijd raakte op.
- De tijd begon te dringen.

Ne zaman?

Wanneer?

Zaman gösterecek.

De tijd zal het zeggen.

Zaman tükeniyor.

- De tijd raakt op.
- De tijd dringt.
- Het is bijna tijd.

- Zaman çok çabuk geçti.
- Zaman uçtu.

De tijd vloog voorbij.

Tom, hala zaman zaman bana yazar.

Tom schrijft me nog nu en dan.

- Ne zaman evlendin?
- Ne zaman evlendiniz?

Wanneer ben je getrouwd?

O hâlâ zaman zaman beni arar.

Van tijd tot tijd belt hij me nog.

- Ne zaman varacağız?
- Ne zaman varırız?

Wanneer zullen we er zijn?

- Ne zaman doğdun?
- Ne zaman doğdunuz?

- Wanneer bent u geboren?
- Wanneer ben je geboren?
- Wanneer zijn jullie geboren?

- Ne zaman toplanabiliriz?
- Ne zaman buluşabiliriz?

Wanneer kunnen we bij elkaar komen?

- Ne zaman bitecek?
- O ne zaman bitecek?

Wanneer zal dat ophouden?

- Ne zaman geri döneceksin?
- Ne zaman döneceksin?

- Wanneer keer je terug?
- Wanneer kom je terug?

- İstediğin zaman gel.
- Ne zaman istersen gel.

Kom wanneer het je uitkomt.

- Ne zaman geri dönüyorsun?
- Ne zaman geliyorsun?

Wanneer komt ge terug?

- O ne zaman doğdu?
- Ne zaman doğdu?

- Wanneer is ze geboren?
- Wanneer is zij geboren?

Unutmayın, zaman geçiyor.

De tijd dringt.

Hadi o zaman.

Kom op.

Ne zaman kalktın?

- Hoe laat ben je opgestaan?
- Wanneer ben je opgestaan?

Ne zaman başlar?

Wanneer begint het?

O zaman evdeydim.

- Op dat ogenblik was ik thuis.
- Ik was toen thuis.

Düğün ne zaman?

Wanneer is de bruiloft?

Bana zaman verin.

Geef me tijd.

Uzun zaman oldu!

- Lang niet gezien.
- Lang niet gesproken!

Fazla zaman yok.

We hebben niet veel tijd.

Ne zaman yatarsın?

Hoe laat ga je naar bed?

Ne zaman boşsun?

- Wanneer ben je vrij?
- Wanneer bent u vrij?
- Wanneer zijn jullie vrij?

Bu zaman alıcı.

Het is tijdrovend.

Ne zaman gideceğiz?

Wanneer starten we?

Ne zaman başlarız?

Wanneer starten we?

Hâlâ zaman var.

Er is nog tijd.

Ne zaman geldin?

Wanneer ben jij gekomen?

Uçağın ne zaman?

Hoe laat is uw vliegtuig?

Her zaman kazanamazsın.

Je kunt niet altijd winnen.

Ne zaman doğdunuz?

Wanneer zijn jullie geboren?

Ne zaman evleneceksin?

Wanneer gaan jullie twee trouwen?

Ne zaman biter?

- Wanneer eindigt het?
- Wanneer is het voorbij?

Çok zaman kaybettik.

We hebben veel tijd verloren.

Ona zaman verin.

Geef hem tijd.

Ne zaman gideceksin?

- Wanneer vertrekt ge?
- Wanneer vertrek je?

O zaman Kanada'daydım.

Ik was toen in Canada.

Zaman çabuk geçer.

- Tijd verstrijkt snel.
- De tijd vliegt voorbij.

Çok zaman harcadık.

We hebben veel tijd verloren.

Ne zaman doğdun?

Wanneer ben je geboren?

Aradığın zaman yataktaydım.

Ik lag in bed toen je belde.

Her zaman buradayım.

Ik ben hier de hele tijd.

İyi zaman geçirdik.

- We hadden plezier.
- We hadden lol.

Ne zaman geleceksin?

Wanneer gaat u komen?

Zaman boşa geçiyor.

- De tijd loopt.
- We hebben geen tijd te verliezen.

Neredeyse her zaman.

Bijna altijd.

Biraz zaman alacak.

Dat zal duren.

Ne zaman uğrayabilirim.

Wanneer kan ik langskomen?

Başlayalım o zaman.

Laten we dan maar beginnen.

Zaman kötü, biliyorum.

Ik weet dat het moeilijke tijden zijn.

Ne zaman başlayabilirsiniz?

Wanneer kunnen jullie beginnen?

Her zaman bakıyorsun.

- Je staart altijd.
- Je bent altijd aan het staren.

Her zaman unutuyorsun.

- Je vergeet het altijd.
- U vergeet het altijd.
- Jullie vergeten het altijd.

O zaman çocuktuk.

- We waren toen kinderen.
- Toen waren we kinderen.

Ne zaman başladın?

- Wanneer ben je begonnen?
- Wanneer zijn jullie begonnen?
- Wanneer bent u begonnen?

O zaman evliydim.

- Toen was ik getrouwd.
- Toen was ik gehuwd.

Bunca zaman sinirliydim.

- Ik was de hele tijd nerveus.
- Ik was de hele tijd zenuwachtig.

Ne zaman Avustralya'daydın?

- Wanneer was je in Australië?
- Wanneer was u in Australië?
- Wanneer waren jullie in Australië?

Ne zaman gittin?

Wanneer ben je gegaan?

Ne zaman gidelim?

Wanneer zullen we gaan?

Ne zaman vardın?

Wanneer ben je aangekomen?

Her zaman hazırım.

- Ik houd me aanbevolen.
- Ik hou me aanbevolen.

Her zaman böyle.

Het is altijd zo geweest.

Her zaman acelecisin.

Je hebt altijd zo'n haast.