Examples of using "Jean" in a sentence and their dutch translations:
- Wat heeft Jean gedaan?
- Wat heeft Jean gemaakt?
Jean en Kate zijn een tweeling.
Toms vader heet Jean.
Jean en Kate zijn een tweeling.
Jean en Janine aten tomaten.
- Jean reist minder dan Alice.
- Jean verplaatst zich minder dan Alice.
Er was niemand in de kamer behalve Marie en Jean.
Jean-de-Dieu Soult kwam uit een klein stadje in Zuid-Frankrijk en nam op 16-jarige leeftijd