Examples of using "Fıstık" in a sentence and their dutch translations:
Tom is allergisch voor pinda's.
Hij wil pindakaas.
- Lust je pindakaas?
- Hou je van pindakaas?
- Houden jullie van pindakaas?
- Houdt u van pindakaas?
Ik haat pindakaas.
Deze pindakaas is heerlijk.
Is dat pindakaas?
Zie je die stukjes noot?
- Jij houdt van pindakaas, nietwaar?
- U houdt van pindakaas, nietwaar?
- Jullie houden van pindakaas, nietwaar?
Grijze eekhoorns begraven noten, maar rode eekhoorns niet.
De beer eet dus een hoop nootjes... ...veel fruit...
Walnoten, amandelen, hazelnoten, pistachenoten en pijnboompitten zijn noten en zaden.
We hebben appels, sinaasappels, brood en pindakaas nodig van de supermarkt.