Translation of "Vivían" in Dutch

0.004 sec.

Examples of using "Vivían" in a sentence and their dutch translations:

Mis padres vivían en Francia.

Mijn ouders hebben vroeger in Frankrijk gewoond.

- ¿Ellos vivían aquí?
- ¿Ellos vivieron aquí?

Hebben ze hier gewoond?

Un tercio de los niños no vivían para ver su quinto cumpleaños,

een derde van de kinderen niet eens hun vijfde verjaardag

Yo vivo en la ciudad, pero mis padres vivían en el campo.

Ik woon in de stad maar mijn ouders hebben op het platteland gewoond.