Translation of "Puntual" in Dutch

0.004 sec.

Examples of using "Puntual" in a sentence and their dutch translations:

puntual.

Wees op tijd.

Él es puntual.

- Hij is precies op tijd.
- Hij is op tijd.
- Hij is punctueel.
- Hij is bijtijds.

Es siempre puntual.

- Hij is altijd op tijd.
- Hij is altijd punctueel.

Espero que seas puntual.

Ik verwacht dat je stipt bent.

El tren partió puntual.

De trein vertrok op tijd.

Nuestro tren llegó puntual.

Onze trein kwam op tijd.

Ella nunca es puntual.

Ze komt nooit op tijd.

- Sé puntual.
- Sed puntuales.

Wees punctueel.

El tren salió puntual.

De trein vertrok op tijd.

El tren llegó puntual.

De trein kwam stipt op tijd.

Hoy el tren es puntual.

Vandaag is de trein op tijd.

Tienes suerte. El avión es puntual.

- Je hebt geluk. Het vliegtuig is op tijd.
- U heeft geluk. Het vliegtuig is op tijd.

El autobús no siempre llega puntual.

De bus komt niet altijd op tijd.

- El tren llegó puntual.
- El tren llegó a tiempo.

De trein kwam stipt op tijd.

- Tom no llega nunca a tiempo.
- Tom no es nunca puntual.

Tom is nooit op tijd.

- Por lo que yo sé, él nunca ha llegado a tiempo.
- Por lo que sé, él nunca ha sido puntual.
- Que yo sepa, él no ha llegado jamás a la hora acordada.
- Según tengo entendido, él no ha sido puntual en toda su vida.

Voor zover ik weet is hij nog nooit op tijd gekomen.