Examples of using "Noel" in a sentence and their dutch translations:
Hij gelooft in de Kerstman.
- Mijn zoon gelooft in de Kerstman.
- Mijn zoon gelooft in Sinterklaas.
- Tom was verkleed als kerstman.
- Tom was gekleed als de kerstman.
Lieve Kerstman, ik wil een vriendin voor Kerstmis.
De kerstman stond in de tuin.
Mijn zoon gelooft nog steeds in de kerstman.
Toen ik nog klein was, geloofde ik in de Kerstman.
- Geloof je in de kerstman?
- Gelooft u in de kerstman?
- Geloven jullie in de kerstman?
Tom is dertien, maar hij gelooft nog steeds in de Kerstman.
Tom zei dat hij de kerstman op de Noordpool wilde bezoeken.
maar het is net of je Sinterklaas had gevraagd om een Rolls-Royce
De Kerstman woont op de Noordpool.
- Ik voel me zoals een kind dat op het punt staat te ontdekken dat Sinterklaas niet bestaat.
- Ik voel me zoals een kind dat op het punt staat te ontdekken dat Sint-Nicolaas niet bestaat.