Examples of using "Casar" in a sentence and their dutch translations:
Ik wil trouwen.
- Ze willen trouwen.
- Zij willen trouwen.
Wanneer gaan jullie twee trouwen?
Ik wil met Martyna trouwen.
Hij zal weldra trouwen.
Mijn zus gaat trouwen.
Niet lang daarna trouwde ze opnieuw.
Ik was net gehuwd.
Mary wil met een miljonair trouwen.
Hij wil met mijn dochter trouwen.
Tom vertelde me dat hij gaat trouwen.
Mijn dochter gaat in juni trouwen.
Tom trouwt volgende maand.
Hij zal weldra trouwen.
Ik wil met Martyna trouwen.
Tom en Maria trouwen in oktober.
Mary wil met een Formule 1-coureur trouwen.
Personen onder de achttien jaar mogen niet trouwen.
Het is jammer dat hij niet met haar kan trouwen.
De man met wie ze gaat trouwen is een astronaut.
Mijn dochter gaat in juni trouwen.
Toen ik hen twee tijdens een afspraakje zag, vroeg ik: "Gaan jullie trouwen?"