Translation of "Quieren" in Dutch

0.009 sec.

Examples of using "Quieren" in a sentence and their dutch translations:

- Quieren esto.
- Ellos quieren esto.

Ze willen dit.

- Ellos quieren parafina.
- Ellas quieren parafina.

Ze willen paraffine.

- Todos quieren dinero.
- Todos quieren plata.

Iedereen wil geld.

¿Quieren moverse?

Dus je wil onderweg gaan?

¿Quieren azúcar?

Wil je wat suiker?

Quieren más.

- Ze willen meer.
- Zij willen meer.

Quieren ayudar.

Zij willen helpen.

¿Quieren desayuno?

- Wil je ontbijt?
- Wilt u ontbijt?
- Willen jullie ontbijt?

¿Quieren pescado?

Wilt u vis?

Quieren matarme.

Ze willen me vermoorden.

¿Quieren tocarlo?

- Willen jullie het aanraken?
- Willen ze het aanraken?

¿Quieren sentarse?

Willen jullie gaan zitten?

¿Quieren probarlo?

Willen jullie het proberen?

Quieren beber.

Ze willen drinken.

No quieren.

Ze willen niet.

- ¿Qué crees que quieren?
- ¿Qué creéis que quieren?

Wat willen zij, denk je?

¿Cuál quieren intentar?

Welke wil je proberen?

Todos la quieren.

- Iedereen houdt van haar.
- Iedereen mag haar graag.

¿Quieren tomar algo?

Wil je wat drinken?

Todos quieren dinero.

Iedereen wil geld.

Quieren hacerse ricos.

Zij willen rijk worden.

Todos lo quieren.

- Iedereen houdt van hem.
- Hij is door iedereen graag gezien.
- Iedereen mag hem.

¿Quieren comer algo?

Wilt u iets om te eten?

Ellos me quieren.

Ze willen me.

- Ellos lo quieren de vuelta.
- Lo quieren de vuelta.

Ze willen het terug.

- Todos quieren conocerte. ¡Eres famoso!
- ¡Todos quieren encontrarse contigo! ¡Eres famoso!
- Todos quieren conocerte, ¡eres famoso!

- Iedereen wil u ontmoeten, u bent een beroemdheid!
- Iedereen wil je ontmoeten, je bent beroemd!
- Iedereen wil jou ontmoeten, je bent beroemd!

¿Quieren ir al oasis?

Dus je wilt naar de oase?

Todos quieren ser felices.

Iedereen wil gelukkig zijn.

Ellos se quieren casar.

- Ze willen trouwen.
- Zij willen trouwen.

- Nos quieren.
- Nos aman.

- Ze houden van ons.
- Zij houden van ons.

Sus padres me quieren.

Zijn ouders houden van me.

Quieren que estés muerto.

Ze willen je dood.

Todos quieren sentirse amados.

Iedereen wil zich geliefd voelen.

Ellos nos quieren ayudar.

Zij willen ons graag helpen.

- ¿Qué quieren?
- ¿Qué queréis?

Wat willen jullie?

Sus amigos le quieren.

- Haar vrienden houden van haar.
- Zijn vrienden houden van hem.
- Haar vrienden houden van hem.

Mis padres me quieren.

Mijn ouders houden van me.

Todos quieren a Tom.

- Iedereen houdt van Tom.
- Iedereen vindt Tom aardig.

- ¿Qué quieres?
- ¿Qué quieren?

- Wat wil je?
- Wat blieft u?
- Wat wilt u?
- Wat willen jullie?

Mis padres quieren nietos.

Mijn ouders willen kleinkinderen.

Solo quieren que te vayas, pero jamás quieren destruirte como persona

Ze willen alleen dat je weggaat... ...maar ze willen je nooit als persoon vernietigen...

- Todos quieren conocerte. ¡Eres famoso!
- ¡Todos quieren encontrarse contigo! ¡Eres famoso!

- Iedereen wil u ontmoeten, u bent een beroemdheid!
- Iedereen wil je ontmoeten, je bent beroemd!
- Iedereen wil jou ontmoeten, je bent beroemd!

- ¿Quieren hacerse ricos?
- ¿Quieren hacerse ricas?
- ¿Quieres ser rico?
- ¿Quiere ser rico?

- Wil je rijk zijn?
- Willen jullie rijk zijn?

¿quieren intentar atrapar una más?

dus wil je er nog eentje vangen?

¿Quieren ir por la derecha?

Dus je wilt dat ik rechts ga?

¿Quieren seguir hacia los restos?

Dus je wilt richting het wrak blijven lopen?

Sé lo que quieren hacer.

Ik weet wat ze gaan doen.

- ¿Quieren tocarlo?
- ¿Quiere usted tocarlo?

Willen jullie het aanraken?

Todos quieren conocerte. ¡Eres famoso!

- Iedereen wil je ontmoeten, je bent beroemd!
- Iedereen wil jou ontmoeten, je bent beroemd!

Quieren aprender acerca de James Baldwin

Ze willen leren over James Baldwin

Mis estudiantes quieren conocer esta historia.

Mijn studenten willen deze geschiedenis leren kennen.

Bien, quieren que atrapemos un pez.

Oké, dus je wilt speervissen.

Bien, ¿quieren que corra para calentarme?

Dus je wilt dat ik me warm ren?

¿Quieren bajar a rapel? Muy bien.

Dus je wilt abseilen? Oké.

Uds. quieren que se haga algo.

Jij wilt dat er iets gedaan wordt.

¿Quieren ir en helicóptero? ¡De acuerdo!

Je wilt in de helikopter vliegen? Oké.

Bien, ¿quieren que baje a rapel?

Oké, dus je wilt dat ik in de canyon abseil?

- ¿Quiere sentarse?
- ¿Queréis sentaros?
- ¿Quieren sentarse?

Willen jullie gaan zitten?

Los padres quieren a sus hijos.

Ouders houden van hun kinderen.

- ¿Qué más quieres?
- ¿Qué más quieren?

Wat wil je nog meer?

Algunas personas quieren corregir la constitución.

Sommige mensen willen de grondwet wijzigen.

¡Todos te quieren conocer! ¡Eres famosa!

Iedereen wil je ontmoeten, je bent beroemd!

Todos quieren sentarse a su lado.

Iedereen wil naast haar zitten.

Los niños quieren actuar como adultos.

Kinderen willen zich als volwassenen gedragen.

- ¿Qué desea beber?
- ¿Qué quieren beber?

- Wat wilt ge drinken?
- Wat wil je drinken?

Los niños lloran porque quieren comer.

De kinderen wenen omdat ze willen eten.

También las mujeres quieren tener sexo.

- Vrouwen willen ook neuken.
- Vrouwen willen ook seks hebben.

- ¿Qué quiere comer?
- ¿Qué quieren comer?

Wat wilt u eten?

Mis padres quieren que estudie medicina.

Mijn ouders willen dat ik geneeskunde studeer.

- ¿Qué quieren decir?
- ¿Qué queréis decir?

Hoe bedoel je?

Sus hijos hacen lo que quieren.

Zijn zoons doen wat ze willen.

¿Qué quieren tus padres para Navidad?

- Wat willen je ouders voor Kerstmis?
- Wat willen uw ouders voor Kerstmis?
- Wat willen jullie ouders voor Kerstmis?

Mis niños no me quieren escuchar.

Mijn kinderen willen niet naar me luisteren.

Bien, ¿quieren que acampe en un árbol?

Dus je wilt dat ik in de boom kampeer?

Pero tiene sus riesgos. No quieren enfermarse.

Maar het is niet zonder risico. Je wilt niet ziek worden.

¡Lo sabía! ¡Quieren que haga un iglú!

Ik wist het. Je wil dat ik een iglo maak.

¿Quieren intentar volar la puerta con pólvora?

Wil je de deur opblazen met buskruit?

Bien, quieren que coma el huevo crudo.

Je wil dat ik het ei eet, rauw.

¿Así que quieren que baje a rapel?

Oké, dus je wilt dat ik ga abseilen?

No quieren que el trabajador sea libre.

Ze willen niet dat de arbeider vrij is.

- ¿Quieres tocarlo?
- ¿Quieren tocarlo?
- ¿Quiere usted tocarlo?

- Willen jullie het aanraken?
- Wil je het aanraken?