Examples of using "Autobús" in a sentence and their dutch translations:
Hij kwam met de bus.
Ik wilde een bus huren.
We wisten niet welke bus we moesten nemen.
Moeten we de bus nemen?
Hier komt de bus.
- Ik wil graag een bus huren.
- Ik zou graag een bus huren.
- Ik wilde een bus huren.
- Ik wilde een touringcar huren.
De bus is traag.
Mijn bus is laat.
Hier komt de bus.
De bus was vol.
Mis de bus niet.
Ik kwam met de bus.
Waar is de bus?
Hij is een busbestuurder.
Ik heb de schoolbus gemist!
Ik sta op de bus te wachten.
Ik zal de volgende bus nemen.
Waar is de bushalte?
- Is dit de bus naar Oxford?
- Is dat de bus naar Oxford?
Deze bus brengt je naar het museum.
Ik kan geen bus besturen.
Deze morgen heb ik mijn bus gemist.
We wisten niet welke bus we moesten nemen.
Ga je met de bus naar huis?
Ah, de bus is er.
We moeten die bus nemen.
Kom, de bus is gearriveerd.
Stopt de bus hier?
We reden per bus naar het congres.
Gaat ge te voet of met de bus?
Ik viel in de bus in slaap.
Mike gaat met de bus naar school.
Is hij met de bus of met de trein gekomen?
Mis de bus niet.
- Schiet op, anders mis je de bus.
- Schiet op, anders mist u de bus.
- Schiet op, anders missen jullie de bus.
- Wanneer het regent, neemt ze de bus.
- Als het regent, neemt ze de bus.
- Hoeveel kost de bus?
- Hoeveel kost een busreis?
- Wat kost het met de bus?
Je kunt het dorp met de bus bereiken.
De bus komt om zeven uur voorbij.
Sneeuw bedekte de bus.
Waar is de bushalte?
Gaat deze bus naar het strand?
Ik ga gewoonlijk met de bus naar school.
Laten we met de bus gaan.
Is dat de bus naar Oxford?
Is er een bus naar het winkelcentrum?
De bus kwam twee minuten te vroeg.
De bus kwam tien minuten te laat.
We nemen dezelfde bus naar het werk.
Gaat deze bus naar het station?
Deze bus brengt je naar het museum.
Er zijn 30 personen in de bus.
- Ik zal wachten aan de bushalte.
- Ik zal wachten bij de bushalte.
Ze is met de bus naar Chicago gegaan.
Dat is de bushalte.
In de bus waren vijftig passagiers.
Ik ga met de bus naar school.
De bus komt niet altijd op tijd.
Is dit de bus naar Oxford?
Waarvandaan vertrekt de bus naar het vliegveld?
- U moet bus 5 nemen.
- Jullie moeten bus 5 nemen.
Ik ben daarnaartoe gegaan per bus en per trein.
Waar kan ik bus naar het vliegveld nemen?