Translation of "Accidente" in Dutch

0.055 sec.

Examples of using "Accidente" in a sentence and their dutch translations:

- Fue un terrible accidente.
- Fue un accidente atroz.

Het was een vreselijk ongeval.

¡Fue un accidente!

Dat ging per ongeluk!

Provoqué un accidente.

Ik heb een ongeluk veroorzaakt.

- ¿Dónde ocurrió el accidente?
- ¿En dónde ocurrió el accidente?

Waar is het ongeluk gebeurd?

- Te podría dar un accidente.
- Podrías tener un accidente.

Je zou een ongeluk kunnen krijgen.

- ¿Dónde ocurrió el accidente?
- ¿En qué lugar ocurrió ese accidente?
- ¿En dónde ocurrió el accidente?

Waar is het ongeluk gebeurd?

- Ocurrió un accidente de tráfico.
- Hubo un accidente de tráfico.

Er is een verkeersongeval gebeurd.

- El accidente causó un embotellamiento.
- El accidente causó un trancón.

Het ongeluk veroorzaakte een verkeersopstopping.

- No tienes la culpa del accidente.
- El accidente no es tu culpa.
- No tienes culpa del accidente.

Het ongeluk is niet jouw schuld.

El accidente ocurrió anteayer.

Het ongeluk is eergisteren gebeurd.

¡Podría sufrir un accidente!

Ik zou een ongeluk kunnen krijgen!

No fue un accidente.

- Dat was geen ongeval.
- Het was geen ongeluk.

No queremos ningún accidente.

We willen geen ongelukjes.

Fue un accidente atroz.

Het was een vreselijk ongeval.

Fuimos testigos del accidente.

Wij waren getuigen van het ongeluk.

Él tuvo un accidente.

Hij had een ongeluk.

- El accidente ha causado muchas muertes.
- Hubo muchas muertes debido al accidente.

Door het ongeluk zijn er veel doden gevallen.

Culparon del accidente al conductor.

Men heeft de bestuurder de schuld van het ongeluk gegeven.

¿Realmente vio usted el accidente?

Hebt u het ongeval echt gezien?

Encontré ese restaurante por accidente.

- Ik kwam dat restaurant toevallig tegen.
- Ik vond dit restaurant toevallig.
- Ik vond dit restaurant bij toeval.

Describa el accidente en detalle.

Beschrijf dat ongeval in detail.

Afortunadamente, él sobrevivió al accidente.

Gelukkig heeft hij het ongeval overleefd.

Tom tuvo un grave accidente.

Tom heeft een ernstig ongeluk gehad.

Tom fue testigo del accidente.

Tom was getuige van het ongeluk.

Él me culpó del accidente.

Hij gaf mij de schuld van het ongeluk.

Hubo un accidente de tráfico.

Er is een verkeersongeval gebeurd.

No hubo testigos del accidente.

Er waren geen getuigen bij het ongeval.

Acaba de ocurrir un accidente.

Een ongeval deed zich juist voor.

¿En dónde ocurrió el accidente?

Waar is het ongeluk gebeurd?

¿Cómo se produjo el accidente?

Hoe is het ongeval gebeurd?

No tienes culpa del accidente.

Het ongeluk is niet jouw schuld.

Ayer hubo un accidente lamentable.

Een spijtig ongeluk heeft gisteren plaatsgehad.

Te podría dar un accidente.

Je zou een ongeluk kunnen krijgen.

- Ha muerto en un accidente de avión.
- Murió en un accidente de avión.

Hij is omgekomen bij een vliegtuigongeluk.

- Ella ha muerto en un accidente de avión.
- Ha muerto en un accidente de avión.
- Murió en un accidente de avión.

Ze is omgekomen bij een vliegtuigongeluk.

- Ella ha muerto en un accidente de avión.
- Murió en un accidente de avión.

- Ze is omgekomen bij een vliegtuigongeluk.
- Hij is omgekomen bij een vliegtuigongeluk.

Lamentablemente, el accidente arruinó la medicina.

Jammer genoeg is het medicijn door de crash onbruikbaar.

Tom fue un testigo del accidente.

Tom was getuige van het ongeluk.

El accidente sucedió hace dos horas.

Het ongeval gebeurde twee uur geleden.

Ningún pasajero falleció en el accidente.

Bij het ongeval zijn geen passagiers omgekomen.

Él tuvo un accidente de tráfico.

Hij had een verkeersongeval.

El accidente no es tu culpa.

Het ongeluk is niet jouw schuld.

Él sobrevivió al accidente de avión.

Hij heeft een vliegtuigongeval overleefd.

El accidente no fue su culpa.

Het ongeluk was niet zijn schuld.

Ella resultó herida en el accidente.

Zij raakte gewond bij het ongeval.

No tienes la culpa del accidente.

Het ongeluk is niet jouw schuld.

El accidente ha causado muchas muertes.

Door het ongeluk zijn er veel doden gevallen.

Así es como ocurrió el accidente.

Zo is het ongeval gebeurd.

Yo soy responsable por el accidente.

Ik ben verantwoordelijk voor het ongeval.

Fue aquí donde ocurrió el accidente.

- Het is daar dat het ongeluk gebeurde.
- Hier is het ongeluk gebeurd.

Me tragué el chicle por accidente.

Ik slikte per ongeluk mijn kauwgom in.

- El hombre murió en un accidente automovilístico.
- El hombre murió en un accidente de coche.

De man is bij een auto-ongeluk om het leven gekomen.

- Él perdió la vida en un accidente de tráfico.
- Se mató en un accidente de automóvil.

- Hij kwam om het leven bij een verkeersongeluk.
- Hij kwam om het leven bij een auto-ongeval.

El accidente ocurrió en un lugar remoto.

Het ongeluk gebeurde op een afgelegen plek.

¿Te da reparo preguntarle por el accidente?

- Durf je hem naar dat ongeval te vragen?
- Durf je hem vragen te stellen over dat ongeval?

El accidente casi le costó la vida.

Het ongeval kostte hem bijna het leven.

Su descuido dio lugar a un accidente.

Haar zorgeloosheid leidde tot een ongeluk.

Él llegó tarde por culpa del accidente.

Hij kwam te laat vanwege het ongeluk.

Espero que no haya tenido un accidente.

Ik hoop dat hij geen ongeluk heeft gehad.

Ella se lesionó en un accidente automovilístico.

Ze raakte gewond in een auto-ongeluk.

Diez personas resultaron heridas en el accidente.

10 personen zijn bij het ongeval verwond.

Tom murió en un accidente de avión.

Tom is gestorven bij een vliegtuigongeluk.

Su salud ha empeorado desde el accidente.

Zijn gezondheid is verslechterd sinds het ongeluk.

Un accidente puede ocurrir en cualquier momento.

Een ongeluk kan altijd gebeuren.

- Tuvieron un accidente.
- Se chocaron.
- Se estrellaron.

Ze zijn gecrasht.

Se mató en un accidente de automóvil.

Hij kwam om het leven bij een verkeersongeluk.

Tom no salió lastimado en el accidente.

Tom was niet gewond geraakt bij het ongeluk.