Examples of using "работать" in a sentence and their dutch translations:
Een mens moet werken.
Ik moest werken.
Ik moest werken.
Een mens moet werken.
- Je moet werken.
- U moet werken.
- Jullie moeten werken.
Ze ging door met werken.
Tom moet werken!
Ik moest werken.
Laat ons werken.
- Ga door met je werk.
- Zet je werk voort.
Het is gemakkelijker plezier te maken dan te werken.
Je zult hard moeten werken.
Je zult hard moeten werken.
Ik vind het fijn hier te werken.
Blijf werken.
samenwerken,
Een mens moet werken.
Mannen moeten werken.
Ik zal werken.
Tom weigert te werken.
Ik wil werken.
Ze ging door met werken.
- Ik bleef werken.
- Ik ben blijven werken.
Ze bleef werken.
We zullen werken.
Ik probeer te werken.
- We zijn gestopt met het werk.
- Wij zijn gestopt met het werk.
Tom moet werken!
Ze werken nog steeds.
Tom wil morgen niet werken.
Moet je zondags werken?
Ik werk graag.
We kunnen niet werken zonder elektriciteit.
Ik ben het gewend om de hele nacht door te werken.
We moeten samenwerken,
Het is te warm om te werken.
Ik wil niet werken.
Ik moet morgen werken.
Ga door met werken.
- Hij heeft het niet nodig te werken.
- Hij hoeft niet te werken.
- Je werkt alleen.
- Je zult alleen werken.
Ik moest werken.
Ik zal hard moeten werken.
Tom kan niet werken.
Het is gemakkelijker plezier te maken dan te werken.
Hij hoeft niet te werken.
Je moet meer werken.
Ga door met werken!
- We werken morgen.
- Wij werken morgen.
Ze wil niet werken.
- Ga aan het werk!
- Ga werken!
Wil je echt in Boston gaan werken?
Hij wil niet in een fabriek werken.
Tom wil niet in een fabriek werken.
Het is altijd een genoegen geweest om met je te werken.
Het is altijd een genoegen geweest om met je te werken.
Ze lieten ons de hele dag werken.
Werken in die moeilijke omstandigheden,
Of zijn ze bezig met kleine afstanden in plaats van grote.
De dokter adviseerde hem om niet meer te veel te werken.
Ik moest op zondag werken.
Ze wil in het ziekenhuis werken.
Ik wou deze zomer werken.
Een leven lang moeten we werken.
Ik heb altijd de voorkeur gehad om alleen te werken.
Ik ben het gewend om de hele nacht door te werken.
Ik werk niet graag in de weekends.
Ik hou ervan hier te werken.
Zo kan ik niet werken.
Tom wil in een fabriek werken.
- Je hoeft vandaag niet te werken.
- U hoeft vandaag niet te werken.