Examples of using "Париже" in a sentence and their dutch translations:
- Ben je in Parijs?
- Bent u in Parijs?
- Zijn jullie in Parijs?
Ik was in Parijs.
Ik ben in Parijs.
Zijn ze in Parijs?
- Ze is in Parijs.
- Zij is in Parijs.
- Ze zit in Parijs.
- Zij zit in Parijs.
De Eiffeltoren is in Parijs.
- Ben je al eens in Parijs geweest?
- Ben je ooit in Parijs geweest?
- Ben je ooit naar Parijs geweest?
We zijn in Parijs geweest.
Ze is naar Parijs geweest.
Het sneeuwt in Parijs.
De Eiffeltoren is in Parijs.
Tweemaal ben ik in Parijs geweest.
Ben je ooit in Parijs geweest?
Hij hoopt Parijs te bezoeken.
Tweemaal ben ik in Parijs geweest.
Tweemaal ben ik in Parijs geweest.
Haar droom is om Parijs te bezoeken.
Er zijn veel nieuwe straten in Parijs.
Ik wilde in Parijs wonen.
Ik was in Parijs met mijn vrouw.
Is dit uw eerste conferentie in Parijs?
Mijn zus werkt niet in Parijs.
Ik zou graag in Parijs studeren.
Er zijn veel dingen te zien in Parijs.
Ik ben nooit in Parijs geweest.
Bent u nooit naar Parijs geweest?
Ben je ooit in Parijs geweest?
Hij is een Parijzenaar geboren en getogen.
Ze wonen sinds een jaar in Parijs.
Hij is op dit moment of in Rome, of in Parijs.
Ik weet nog dat ik hem in Parijs ontmoet heb.
Ik bezocht Parijs een lange tijd geleden.
In Parijs heb ik voor een maand een kamer gehuurd.
Ik weet nog dat ik hem in Parijs ontmoet heb.
Laat me de foto's zien die je in Parijs genomen hebt.
Ik heb hem ontmoet toen ik in Parijs was.
Laat me de foto's zien die je in Parijs genomen hebt.
Morgen op dit uur zouden we in Parijs moeten zijn.
Mijn oom die in Parijs woont kwam langs.
Je moet uren rondrijden om een parkeerplaats in Parijs te vinden.