Translation of "Problema" in Dutch

0.031 sec.

Examples of using "Problema" in a sentence and their dutch translations:

- Sem problema.
- Problema nenhum.
- Não há problema.

Geen probleem.

- Problema nenhum!
- Sem problema!

- Geen probleem!
- Geen probleem.
- Geen enkel probleem!

- Sem problemas.
- Nenhum problema.
- Sem problema.
- Problema nenhum.

- Graag gedaan.
- Geen probleem.

- Não há problema.
- Não tem problema.

Geen probleem.

- Há algum problema?
- Tem algum problema?

Is er een probleem?

- Não há problema!
- Não tem problema!

Geen probleem!

Algum problema?

Is er een probleem?

Problema resolvido!

Probleem opgelost!

Sem problema!

- Geen probleem!
- Geen enkel probleem!

Sem problema.

Geen probleem.

Nenhum problema.

Graag gedaan.

- Estamos com um problema.
- Temos um problema.

We hebben een probleem.

- Tenho um problema.
- Eu tenho um problema.

Ik heb een probleem.

- Qual era o problema?
- Qual foi o problema?

Wat was het probleem?

- Onde está o problema?
- Onde é o problema?

Wat is het probleem?

- Há um pequeno problema.
- Tem um pequeno problema.

Er is een klein probleem.

Qual o problema?

wat is het probleem dan?

Temos um problema?

Hebben we een probleem?

Resolve o problema.

Los het probleem op.

Tenho um problema.

Ik heb een probleem.

Resolva o problema.

Los het probleem op.

Há um problema.

Er is een probleem.

Tem algum problema?

Is er een probleem?

- Como você resolveu o problema?
- Como resolveste o problema?

Hoe heb je het probleem opgelost?

Já não temos um problema económico. Temos um problema aqui.

We hebben geen economisch probleem. We hebben hier 'n probleem.

- Você poderia resolver o problema?
- Você conseguiu resolver o problema?

Heb je het probleem kunnen oplossen?

- Você conseguiu resolver o problema?
- Você pôde resolver o problema?

Heb je het probleem kunnen oplossen?

Outro problema é cultural.

Een ander probleem is cultureel.

Mas há um problema.

Er is een probleem.

Não há nenhum problema.

- Er zijn geen problemen.
- Er is niets aan de hand.

Qual é o problema?

Wat is het probleem?

Estamos com algum problema?

Hebben we een probleem?

Então há um problema...

Dan hebben we een probleem...

Onde está o problema?

Wat is het probleem?

Tu tens um problema?

- Heb je een probleem?
- Hebt u een probleem?

Eu conheço o problema.

Ik ken het probleem.

Isso é problema meu.

Dat is mijn probleem.

Isso é um problema.

Het is een probleem.

Qual era o problema?

Wat was het probleem?

É um grande problema.

Het is een groot probleem.

Eu antecipei o problema.

- Ik verwachtte problemen.
- Ik voorzag problemen.
- Ik verwachtte moeilijkheden.
- Ik heb problemen voorzien.
- Ik heb moeilijkheden voorzien.

Vocês são um problema.

Jullie zijn een probleem.

Temos um grande problema.

We hebben een groot probleem.

Tom percebeu o problema.

Tom besefte het probleem.

Há um grande problema.

Er is een groot probleem.

O problema está resolvido.

Het probleem is opgelost.

Há algum problema aqui?

Is er enig probleem hier?

Então temos um problema...

Dan hebben we een probleem...

Como resolverá este problema?

Hoe ga je dit probleem oplossen?

Isso é um problema?

Is dat een probleem?

- Ele resolveu o problema com facilidade.
- Ele facilmente resolveu o problema.

Hij loste die opgave met gemak op.

- Para mim não há problema algum.
- Não tenho nenhum problema com isso.
- Eu não tenho nenhum problema com isso.

Ik heb daar geen enkel probleem mee.

Mas tem um grande problema.

Maar hij heeft een groot probleem.

O problema é a orientação.

Het probleem is onze richting.

Ele pôde resolver o problema.

- Hij kon het probleem oplossen.
- Hij was in staat het probleem op te lossen.

Um certo problema pode ocorrer.

Er kan zich een bepaald probleem voordoen.

Eles estão discutindo o problema.

Ze bespreken het probleem.

Ele solucionou o problema sozinho.

Hij loste het probleem in zijn eentje op.

Pode gerar um problema sério.

Dat kan een groot probleem worden.

Como posso resolver este problema?

Hoe kan ik dit probleem oplossen?

Quem não conhece esse problema?

Wie kent dit probleem niet!

Sem problema; podemos ajudá-lo.

Het geeft niet; we kunnen u helpen.

É problema dele, não meu.

Het is zijn probleem, niet het mijne.

Devemos solucionar este problema rapidamente.

Dat probleem moet men snel oplossen.

Eu tenho o problema oposto.

Ik heb het tegenovergestelde probleem.

Qual é o seu problema?

Wat is jouw probleem?

Ele tentou resolver o problema.

- Hij probeerde het probleem op te lossen.
- Hij heeft geprobeerd het probleem op te lossen.

Aquele não era o problema.

Dat was het probleem niet.

Isso não é problema meu.

Dat is niet mijn probleem.

Eu considerei cuidadosamente o problema.

Ik overwoog het probleem zorgvuldig.

O problema é no motor.

Het probleem zit in de motor.

Estou ciente do seu problema.

Ik ben me bewust van je probleem.

Tom resolveu o problema sozinho.

Tom heeft het probleem zelf opgelost.

Estou tentando solucionar o problema.

Ik probeer het probleem op te lossen.

Não conseguimos resolver esse problema.

Wij kunnen dit probleem niet oplossen.

Como você resolveu esse problema?

Hoe heb je dit probleem opgelost?

Você conseguiu resolver o problema?

Heb je het probleem kunnen oplossen?

O problema resolveu-se sozinho.

- Het probleem is vanzelf opgelost.
- Het probleem heeft zichzelf opgelost.

Encontrei uma solução ao problema.

Ik zal een oplossing voor het probleem vinden.

Precisamos resolver este problema agora.

We moeten hier nu een oplossing voor vinden.

Como resolveu ele o problema?

Hoe heeft hij het probleem opgelost?