Examples of using "Casado" in a sentence and their dutch translations:
Ja, ik ben getrouwd.
Ben je getrouwd?
- Ik ben getrouwd.
- Ik ben gehuwd.
- Ben je getrouwd?
- Bent u getrouwd?
Tom is getrouwd.
- Ik ben getrouwd.
- Ik ben gehuwd.
Ja, ik ben getrouwd.
Tom is nooit getrouwd geweest.
Bent u getrouwd?
Mijn baas is getrouwd.
Hij is niet getrouwd.
Tom is getrouwd met een tandarts.
Is hij getrouwd of vrijgezel?
Bent u nog altijd gehuwd?
Tom is getrouwd, toch?
Ik vraag me af of hij getrouwd is.
Ik ben getrouwd en heb twee kinderen.
Hij is ongehuwd.
Haar oudste zoon is niet getrouwd.
Ik wist dat Tom getrouwd was.
Waarom ben je niet getrouwd?
Heb je er spijt van dat je met me getrouwd bent?
Hoe wist ge dat hij getrouwd is?
Ik ben getrouwd en heb twee kinderen.
Ik wou dat ik met een andere man getrouwd was.
- Bent u nog altijd gehuwd?
- Ben je nog altijd gehuwd?
Ben je ooit getrouwd?
Tom had niet met Mary moeten trouwen.
Voor zover ik weet is Tom nog getrouwd.
Ik ben gehuwd en heb twee zonen.
Als ze met je getrouwd was geweest, zou ze nu heel gelukkig zijn.
Een van mijn neven is met een romanschrijfster getrouwd.
Is het waar dat Tom getrouwd was met Maria?
Je bent niet getrouwd, of wel?
- Toen was ik getrouwd.
- Toen was ik gehuwd.
Ik ben gehuwd en heb twee zonen.