Translation of "Zaczął" in Dutch

0.003 sec.

Examples of using "Zaczął" in a sentence and their dutch translations:

Zaczął śpiewać.

Hij begon te zingen.

Zaczął płakać.

Hij begon te huilen.

Zaczął krzyczeć.

Hij begon te roepen.

Zaczął biec.

Hij begon te rennen.

Dlatego zaczął warczeć.

Daarom begint hij te grommen.

Tom zaczął tańczyć.

Tom begon te dansen.

Zaczął padać śnieg.

- Het is begonnen te sneeuwen.
- Het is beginnen te sneeuwen.

To on zaczął!

Hij begon ermee!

Tom zaczął kaszlać.

Tom begon te hoesten.

Tom zaczął wymiotować.

Tom begon over te geven.

Znowu zaczął padać śnieg.

Het is weer gaan sneeuwen.

Kto zaczął, wykonał połowę pracy.

Een goed begin is het halve werk.

Ale w pewnym momencie zaczął podejrzewać,

Maar op een bepaald ogenblik begon Picquart te denken:

Bo zaczął się poród jej trzeciego dziecka.

bevallend van haar derde kind.

- Zaczął padać deszcz.
- Zaczęło padać.
- Rozpadało się.

Het begon te regenen.

Ale od pewnego momentu zaczął rozsyłać pauzy w rozmowach,

maar opeens begon hij streepjes te spammen in de chat,

Od razu, jak odłożyłem słuchawkę, telefon znowu zaczął dzwonić.

Ik had nog niet opgehangen of de telefoon ging alweer over.