Translation of "Telefon" in Dutch

0.018 sec.

Examples of using "Telefon" in a sentence and their dutch translations:

- Zepsułem telefon.
- Zepsułam swój telefon.

Ik heb mijn telefoon gebroken.

Odbierz telefon.

Neem de telefoon op.

- Czy masz telefon?
- Czy ma Pan telefon?

Heeft u een telefoon?

Rozmawialiśmy przez telefon.

- We spraken elkaar aan de telefoon.
- We hebben gebeld.

Kto wynalazł telefon?

Wie heeft de telefoon uitgevonden?

Telefon wciąż dzwonił.

De telefoon bleef rinkelen.

Rozmawiam przez telefon.

Ik ben aan de telefoon.

Dziękuję za telefon.

Bedankt voor het bellen.

Usłyszałem dzwoniący telefon.

Ik hoorde de telefoon rinkelen.

Telefon powtórnie zadzwonił.

De telefoon rinkelde herhaaldelijk.

„Telefon dzwoni.” „Odbiorę.”

"De telefoon gaat over." "Ik zal hem wel opnemen."

Telefon nie działa.

De telefoon doet het niet.

Rozmawiałem przez telefon.

Ik heb gebeld.

Masz telefon komórkowy?

- Hebt ge een gsm?
- Heb je een mobieltje?
- Hebt u een mobieltje?
- Heb je een mobiele telefoon?

Uwielbiam ten telefon.

Ik hou van dit mobieltje.

Telefon był znowu popsuty.

De telefoon deed het weer niet.

Telefon dzwonił kilka razy.

De telefoon ging een paar keer over.

On rozmawia przez telefon.

- Hij is aan de telefoon.
- Hij zit aan de telefoon.

Tom, telefon do Ciebie!

Tom, telefoon voor je!

Kiedy jadłem obiad, zadzwonił telefon.

Toen ik aan mijn middagmaal bezig was, ging de telefoon.

Rozmawiałem z nim przez telefon.

Ik sprak met hem door de telefoon.

Czy jest w pobliżu telefon?

Is er een telefoon in de buurt?

Czekam na telefon od niego.

Ik wacht op zijn telefoontje.

Czy jest tu gdzieś telefon?

Is er ergens een telefoon?

Rozmawiałem z nią przez telefon.

Ik sprak met haar via de telefoon.

Ten telefon jest naprawdę drogi.

Deze mobiele telefoon is heel duur.

Miał właśnie wychodzić, gdy zadzwonił telefon.

Hij stond op het punt weg te gaan toen de telefoon ging.

- Czy masz komórkę?
- Masz telefon komórkowy?

- Heb je een mobieltje?
- Hebt u een mobieltje?
- Heb je een mobiele telefoon?

Kiedy zadzwonił telefon, wyskoczył z łóżka.

Toen de telefoon ging, sprong hij uit bed.

Właśnie miałem wychodzić, kiedy zadzwonił telefon.

Ik wou net naar buiten gaan, toen de telefoon ging.

Wstaję rano, chwytam telefon, sprawdzam maile,

Ik sta op, pak mijn mobieltje, check mijn mail,

Tom poprosił o telefon na pobudkę.

- Tom bestelde een wekoproep.
- Tom vroeg gewekt te worden.

Telefon został wynaleziony przez Bella w 1876.

De telefoon is uitgevonden door Bell in achttien zesenzeventig.

- Widziałeś mój telefon komórkowy? - Jest na stole.

"Heb je mijn mobieltje gezien?" "Hij ligt op tafel."

Tom miał dzisiaj rano telefon od Marii.

Tom werd door Maria vanmorgen vroeg opgebeld.

Tom nie chciał o tym rozmawiać przez telefon.

Tom wou aan de telefoon niet daarover praten.

Od razu, jak odłożyłem słuchawkę, telefon znowu zaczął dzwonić.

Ik had nog niet opgehangen of de telefoon ging alweer over.

Nie mogę w domu rozmawiać przez telefon z nim.

Ik kan hem thuis niet bellen.

Czy możesz już naładować telefon, proszę? Chcę z kimś porozmawiać.

Kun je je telefoon opladen? Ik wil iemand bellen.

Niebezpiecznie jest rozmawiać przez telefon i prowadzić w tym samym czasie.

Het is gevaarlijk om te bellen en tegelijkertijd te rijden.