Examples of using "Mąż" in a sentence and their dutch translations:
Wijlen haar echtgenoot was violist.
Wanneer ben je getrouwd?
- Waar is mijn man?
- Waar is mijn echtgenoot?
De kale man is mijn man.
Is je man thuis?
Niet lang daarna trouwde ze opnieuw.
Mijn zus gaat trouwen.
Een vrouw wier echtgenoot overleden is, heet een weduwe.
Haar man woont nu in Tokio.
Een vrouw wier echtgenote is overleden is een weduwe.
Mijn man is een heel goede kok.
Wanneer ben je getrouwd?
- Ze is getrouwd toen ze zeventien was.
- Ze is op haar zeventiende getrouwd.
Hij is de man van mijn zus. Hij is mijn zwager.
Echt? Ik dacht dat zij als laatste zou trouwen.
- Wilt u trouwen?
- Wil je trouwen?
Uiteindelijk is ze met hem getrouwd.