Examples of using "Siostra" in a sentence and their dutch translations:
Mijn zus houdt van snoep.
Haar zus ziet er jong uit.
Mijn zus houdt van snoep.
- Mijn zus is beroemd.
- Mijn zuster is beroemd.
Is zij uw zuster?
- Mijn zuster heeft een piano.
- Mijn zus heeft een piano.
- Mijn zus is knap.
- Mijn zus is mooi.
Mijn zus huilt vaak.
Mijn zus houdt van snoep.
Zij is mijn oudere zus.
Waar is jullie zuster?
Mijn zus zingt heel mooi.
Mijn zus is heel intelligent.
- Mijn zuster is drie jaar oud.
- Mijn zus is drie jaar oud.
Mijn zus werkt als lerares Engels.
- Mijn zuster was een heel mooie vrouw.
- Mijn zus was een erg knappe vrouw.
Mijn zus zingt heel mooi.
Straks is onze zus bij ons.
- De zuster van George heeft me een paar sandwiches gemaakt.
- George's zuster heeft een paar sandwiches voor me gemaakt.
Mijn zus gaat trouwen.
Scotts zus maakt graag sashimi.
Mijn zus liet me een nieuw horloge zien.
Hoe gaat het met je jongere zus?
Ik hou van honden en mijn zus houdt van katten.
Mijn zus is jonger dan ik.
In welke klas zit uw zuster?
Ik hou van honden maar mijn zus houdt van katten.
Mijn oudere zus speelt goed gitaar.
Mijn zus is getrouwd met haar klasgenoot van de middelbare school.
Toms moeder en zuster hadden borstkanker.
Wanneer vertrok jouw zus vanuit Tokio naar Londen?
Je staat niet zo vroeg op als je zus, toch?
Mijn zus is mager en ik ben aan de dikke kant.
Ik speelde voetbal, en mijn zus speelde tennis.