Translation of "Moja" in Dutch

Moja kolej?

Is het mijn beurt?

Jesteś moja.

Jij bent van mij.

Moja wina!

Mijn fout!

- To moja książka.
- To jest moja książka.

- Dat zijn mijn boeken.
- Dit is mijn boek.

- To jest moja córka.
- Oto moja córka.

Dit is mijn dochter.

- Moja żona jest Polką.
- Moja żona jest polką.
- Moja żona jest Polską.

Mijn vrouw is Pools.

- Gdzie jest moja matka?
- Gdzie jest moja mama?

- Waar is ma?
- Waar is mijn moeder?

- Moja żona jest wegetarianką.
- Moja żona jest wegetarianką.

Mijn vrouw is een vegetariër.

- To moja ostateczna oferta.
- To moja ostateczna propozycja.

Dit is mijn laatste aanbod.

- Moja siostra lubi słodkości.
- Moja siostra lubi słodycze.

Mijn zus houdt van snoep.

- To jest moja matka.
- To jest moja mama.

Dit is mijn moeder.

Moja rodzina cierpiała.

Mijn gezin leed.

Teraz moja kolej.

Hierna kom ik aan de beurt.

To moja szkoła.

Dat is mijn school.

To moja praca.

Het is mijn baan.

To moja płyta.

- Het is mijn cd.
- Dit is mijn cd.
- Dat is mijn cd.

To moja książka.

Dit is mijn boek.

Książka jest moja.

Het boek is van mij.

Moja małpa uciekła!

Mijn aap is weggelopen!

Moja jest czarna.

De mijne is zwart.

- Moja ciocia ma troje dzieci.
- Moja ciotka ma troje dzieci.

Mijn tante heeft drie kinderen.

Moja babcia mówi powoli.

Mijn oma praat langzaam.

To nie moja wina!

Het is niet mijn schuld!

To moja płyta, nie?

Dat is toch mijn cd, niet?

Moja mama jest nauczycielką.

Mijn moeder is een lerares.

Moja walizka jest zepsuta.

Mijn koffer is stuk.

To moja kolej płacenia?

Is het mijn beurt om te betalen?

Gdzie jest moja książka ?

Waar is mijn boek?

To jest MOJA kwestia!

Dat moest ík zeggen!

To nie moja wina.

Het is niet mijn schuld!

Mamo, gdzie moja chusteczka?

Mam, waar is mijn zakdoek?

Moja siostra lubi smakołyki.

Mijn zus houdt van snoep.

Moja zabawka jest zepsuta.

Mijn speelgoed is kapot.

Skończyła się moja cierpliwość.

Mijn geduld is op.

Moja żona próbuje spać.

Mijn vrouw probeert te slapen.

Moja siostra jest sławna.

- Mijn zus is beroemd.
- Mijn zuster is beroemd.

Moja żona nienawidzi kotów.

Mijn vrouw haat katten.

Moja matka jest wściekła.

- Mijn moeder is woest.
- Mijn moeder is woedend.

Moja praca jest skończona.

- Mijn werk is gedaan.
- Mijn werk is voltooid.

Moja siostra ma fortepian.

- Mijn zuster heeft een piano.
- Mijn zus heeft een piano.

Moja rodzina jest mała.

Mijn familie is klein.

Moja matka uwielbia muzykę.

Mijn moeder houdt van muziek.

To moja ulubiona piosenka.

Dit is mijn lievelingsliedje.

Moja żona jest lekarzem.

Mijn vrouw is arts.

Gdzie jest moja matka?

Waar is mijn moeder?

Moja siostra jest piękna.

- Mijn zus is knap.
- Mijn zus is mooi.

- Jesteś moja.
- Jesteś mój.

Jij bent van mij.

Gdzie jest moja żona?

Waar is mijn vrouw?

To była moja wina.

Dit was mijn fout.

To nie moja decyzja.

Dit is niet mijn beslissing.

Moja siostra często płacze.

Mijn zus huilt vaak.

Ta torba jest moja.

Die tas is van mij.

Moja córka kocha muzykę.

Mijn dochter houdt van muziek.

Moja siostra lubi słodkości.

Mijn zus houdt van snoep.

To moja starsza siostra.

Zij is mijn oudere zus.

Moja robota jest zrobiona.

Mijn werk is gedaan.

- Mój błąd.
- Moja pomyłka.

Mijn eigen schuld.

Moja siostra pięknie śpiewa.

Mijn zus zingt heel mooi.

Moja żona jest Polką.

Mijn vrouw is Pools.

To moja postać w Minecrafcie.

Dit is mijn Mincecraft personage.

Czy to tylko moja wyobraźnia?

Of verbeeld ik me het?

Moja rodzina liczyła na chłopca,

Mijn familie hoopte op een jongen,

Moja znajomość statystyk postępu człowieka,

Mijn kennismaking met de statistieken van de menselijke vooruitgang

Moja siostra jest bardzo inteligentna.

Mijn zus is heel intelligent.

Moja matka nie może przyjść.

Mijn moeder kan niet komen.

To moja wina, nie twoja.

- Het is mijn fout, niet de uwe.
- Het is niet jouw schuld, het is de mijne.
- Het is mijn schuld, niet de jouwe.

Moja dziewczyna jest bardzo zazdrosna.

Mijn vriendin is erg jaloers.

Moja siostra ma trzy lata.

- Mijn zuster is drie jaar oud.
- Mijn zus is drie jaar oud.

Moja siostra jest nauczycielką angielskiego.

Mijn zus werkt als lerares Engels.

Pranie ubrań to moja praca.

Kleren wassen is mijn taak.