Translation of "Twój" in Dutch

Twój ruch.

Je bent aan zet.

- Gdzie twój pies?
- Gdzie jest twój pies?

- Waar is jouw hond?
- Waar is je hond?

- Tu jest twój pies.
- Twój pies jest tutaj.

Uw hond is hier.

Przestudiuję twój raport.

Ik zal uw rapport bestuderen.

Znalazłem twój pamiętnik.

Ik heb je dagboek gevonden.

Uwielbiam twój kapelusz.

- Ik hou van jouw hoed.
- Ik hou van uw hoed.

Rozumiem twój język.

- Ik begrijp uw taal.
- Ik begrijp je taal.

To twój pies.

Dit is jouw hond.

To twój kapelusz.

De hoed is van jou.

To twój klucz.

- Dit is uw sleutel.
- Dit is jouw sleutel.
- Dit is jullie sleutel.
- Dit is je sleutel.

Twój jest tam.

- De jouwe is daar.
- Die van jou is daar.

Gdzie twój kapelusz?

Waar is je hoed?

Widzę twój dom.

Ik zie je huis.

- Ile lat ma twój dziadek?
- Ile twój dziadek ma lat?

- Hoe oud is je opa?
- Hoe oud is je grootvader?

Pamiętaj, to twój wybór.

Dit is jouw keuze.

Burzą twój sposób działania,

Ze ontleden je handelingen

Twój czas się skończył.

- Uw tijd is op.
- Je tijd is om.

Twój plan brzmi wspaniale.

- Uw plan klinkt uitstekend.
- Jouw plan klinkt uitstekend.

Nieostrożność to twój wróg!

Onvoorzichtigheid is de grootste vijand.

Gdzie jest twój brat?

Waar is je broer?

Zaraz przyniosę Twój rachunek.

Ik zal u direct de rekening brengen.

Jak minął twój weekend?

Hoe was je weekend?

Czy to twój rower?

Is dit jouw fiets?

Twój kraj jest niesamowity!

- Jouw land is geweldig!
- Uw land is geweldig!
- Jullie land is geweldig!

Gdzie jest twój ojciec?

- Waar is je vader?
- Waar is jullie vader?

Gdzie mieszka twój dziadek?

Waar woont je opa?

Który worek jest twój?

Welke zak is van jou?

Mogę pożyczyć twój rower?

Mag ik je fiets lenen?

Twój ojciec jest wysoki.

- Je vader is groot.
- Jullie vader is groot.
- Uw vader is groot.

Gdzie jest twój pokój?

Waar is je kamer?

Teraz jest twój serw.

Jij serveert.

To nie twój interes.

- Dat zijn jouw zaken niet.
- Dit heeft met jou niets te maken.
- Dat gaat je niets aan.

Tu jest twój klucz.

- Hier is je sleutel.
- Dit is je sleutel.

To był twój błąd.

Het was jouw fout.

Twój kot jest czarny.

Jouw kat is zwart.

Gdzie jest twój pies?

- Waar is jouw hond?
- Waar is je hond?

Czy to twój pokój?

- Is dat jouw kamer?
- Is dat uw kamer?
- Is dat jullie kamer?

Czy to twój długopis?

- Is dit jouw pen?
- Is dit uw pen?
- Is dit jullie pen?

Co robi twój syn?

- Wat doet uw zoon?
- Wat doet jouw zoon?
- Wat doet jullie zoon?

Czy to twój dom?

- Is dat uw huis?
- Is dat jouw huis?

Ten pies jest twój.

De hond is van u.

Czy twój zegarek dobrze chodzi?

- Loopt je horloge goed?
- Loopt uw horloge juist?

Jaki jest twój rozmiar buta?

Welke schoenmaat heb je?

Jaki jest twój adres domowy?

- Wat is je thuisadres?
- Wat is uw thuisadres?
- Wat is jullie thuisadres?

To nie jest twój nóż.

- Dat is niet jouw mes.
- Dat is niet uw mes.
- Dat is niet jullie mes.

Ile twój dziadek ma lat?

- Hoe oud is je opa?
- Hoe oud is je grootvader?

Twój mąż jest w domu?

Is je man thuis?

Twój zegarek jest na biurku.

Je horloge ligt op het bureau.

Jak się ma twój ojciec?

Hoe gaat het met je vader?

Oni mogą podwyższyć twój czynsz.

Ze kunnen je huur verhogen.

Czy twój samochód jest czarny?

Is jouw auto zwart?

Jaki jest Twój ulubiony film?

Wat is jouw lievelingsfilm?

Ile lat ma Twój wujek?

- Hoe oud is jouw oom?
- Hoe oud is uw oom?
- Hoe oud is jullie oom?

Twój płaszcz jest bardzo ładny.

- Jouw jas is heel mooi.
- Je mantel is heel mooi.

Ile lat ma twój syn?

- Hoe oud is uw zoon?
- Hoe oud is je zoon?

Jaki jest twój numer telefonu?

Wat is jouw telefoonnummer?

Jaki jest Twój numer telefonu?

Wat is jullie telefoonnummer?

Jak wysoki jest twój brat?

- Hoe lang is jouw broer?
- Hoe lang is uw broer?
- Hoe lang is jullie broer?

Czy mogę pożyczyć twój nóż?

Mag ik je mes lenen?

Czy twój ojciec jest lekarzem?

- Is je vader dokter?
- Is jullie vader een dokter?

Jestem starszy niż twój brat.

- Ik ben ouder dan uw broer.
- Ik ben ouder dan je broer.

Jaki jest twój ulubiony aktor?

- Wie is uw lievelingsacteur?
- Wie is je lievelingsacteur?
- Wie is jouw lievelingsacteur?

To mój błąd, nie twój.

Het is mijn schuld, niet de jouwe.

To nie jest twój interes.

Dat zijn jouw zaken niet.

Jaki jest twój język ojczysty?

Wat is uw moedertaal?

Czy ten rower jest twój?

Is deze fiets van jou?

Od razu rozpoznałem Twój głos.

Ik herkende uw stem onmiddellijk.

Czy ten ołówek jest twój?

Is dit jouw potlood?

Twój kaszel jest przyczyną palenia.

Jouw hoest is het gevolg van roken.

Twój pies jest bardzo duży.

Je hond is erg groot.

Ile lat ma twój ojciec?

Hoe oud is je vader?