Examples of using "Garage" in a sentence and their dutch translations:
- Hebben jullie een garage?
- Heeft u een garage?
- Heb je een garage?
Zet de auto in de garage.
- De auto is in de garage.
- De auto staat in de garage.
Wat is in de garage?
Zet de auto in de garage.
Peter ziet dat de garagedeur open is.