Translation of "Faremo" in Dutch

0.010 sec.

Examples of using "Faremo" in a sentence and their dutch translations:

- Cosa faremo?
- Che cosa faremo?
- Che faremo?

Wat zullen we doen?

- Lo faremo assieme.
- La faremo assieme.

We zullen het samen doen.

- Prima o dopo lo faremo.
- Prima o dopo la faremo.
- Prima o poi lo faremo.
- Prima o poi la faremo.

Vroeg of laat zullen we het doen.

Cosa faremo, dunque?

Wat gaan we doen?

Lo faremo assieme.

We zullen het samen doen.

- Faremo una festa sabato prossimo.
- Noi faremo una festa sabato prossimo.

We hebben een feest volgende zaterdag.

Siamo uomini, faremo casini.

We zijn mannen. We gaan het verkeerd doen.

Faremo del nostro meglio.

We zullen ons best doen.

O non ce la faremo.

Anders zullen we het niet halen.

Faremo un bel materasso naturale.

We bouwen het op als een natuurlijk matras.

E lo faremo anche noi.

En dat doen wij ook.

Faremo una grigliata sabato prossimo.

De volgende zaterdag houden we een barbecue.

Faremo un'eccezione nel vostro caso.

We zullen een uitzondering maken in uw geval.

Prendi decisioni sagge, e ce la faremo insieme.

Neem slimme beslissingen en we komen hier samen uit.

Non sarà facile, ma se faremo scelte intelligenti

Dit wordt niet gemakkelijk maar als we slimme keuzes maken...

Ecco la prima cosa. Poi faremo un piccolo falò.

Dat is het eerste. Vervolgens maken we hier 'n vuurtje.

Siamo sinceri, è impossibile. Non ce la faremo mai.

- Laten we eerlijk zijn, het is onmogelijk. We halen het nooit.
- Geef toe dat het onmogelijk is. We redden het nooit op tijd.

Praticamente dice: "Stammi lontano". Ed è proprio quello che faremo.

Het betekent 'blijf uit mijn buurt'... ...en dat doen we ook.

Non ti avvilire, la prossima volta ce la faremo. È stata una lezione.

Geen zorgen, de volgende keer doen we het goed. We hebben ons lesje geleerd.