Examples of using "Noi" in a sentence and their dutch translations:
Blijf bij ons.
Vergeet ons.
We zullen rijden.
We betalen.
- Wil je met ons spelen?
- Willen jullie met ons spelen?
- We zullen dansen.
- We gaan dansen.
- Wij vlogen.
- Wij stalen.
We dansten.
Wij begonnen.
We zijn tweelingen.
We zullen vechten.
Wij blijven.
We hebben het geprobeerd.
Vergeet ons niet!
Je hebt ons nodig.
- Praat je over ons?
- Ben je over ons aan het praten?
- Praten jullie over ons?
Ze zijn even moe als wij.
wij allemaal,
Wij.
Hoe zit het met ons?
- Aan ons.
- Ons beurt.
Op ons!
We gaan het proberen.
Kies ons!
Bestaan we?
- We overleefden.
- We hebben het overleefd.
We doken.
- Je was goed voor ons geweest.
- Jullie waren goed voor ons geweest.
- U was goed voor ons geweest.
We weten het.
We hebben verloren.
We onthouden.
- We spraken.
- We praatten.
- We hebben gepraat.
We wachtten.
We wonnen.
We overdreven.
Vergeet ons niet!
We baden.
Blijf hier bij ons.
- We zijn aan het schrijven.
- Wij schrijven.
We maken allen fouten.
Wij lezen.
Waar waren we gebleven?
- We hebben gegeten.
- We aten.
Er is een verrader onder ons.
Wij dansen samen.
We hebben het druk.
We zijn streng.
- Wij kunnen je helpen.
- Wij kunnen u helpen.
- We wilden jou.
- Wij wilden jou.
- We wilden u.
- Wij wilden u.
- We wilden jullie.
- Wij wilden jullie.
We willen je helpen.
Wij zijn er klaar voor.
Niemand van ons zal je helpen.
- Waarom eet je niet met ons mee?
- Waarom eet u niet met ons mee?
Wij spreken allemaal Engels.
Hij is niet zoals wij.
Ze zijn bang voor ons.
Tom werkt met ons.
Zij is beter dan wij.
Ze zijn even sterk als wij.
We stapten allemaal in de auto.
Zullen we erin slagen?
En wij, de burgers?
We hebben haar!
Op ons beiden!
We zijn studenten.
- Kom met ons mee.
- Doe maar mee.
- Kom maar meedoen.
- Sluit je aan.
- Sluit je bij ons aan.
We begrijpen het.
Wij zullen helpen.
We zullen herbouwen.
We zullen delen.
- We zullen winnen.
- We winnen wel.
- We zullen het proberen.
- We gaan het proberen.
We overleven wel.
We proberen.
We zullen reageren.
We geven erom.
We zijn gelukkig.
Wij zijn blond.
We zullen zien.
- We waren aan het blaffen.
- We blaften.
Wij versnelden.
We sliepen.
- Wij landden op het water.
- Zij landden in zee.
- We leerden.
- We waren aan het leren.
We logen.
- We wachtten.
- We waren aan het wachten.
- We waren aan het landen.
- We landden.
Wij geven les.
Wij geeuwden.
Wij lazen.
We werden zwart.