Examples of using "Autobus" in a sentence and their dutch translations:
Neem een bus.
Hij kwam met de bus.
Ik heb de laatste bus gemist.
Ik kwam met de bus.
Welke bus gaat naar het vliegveld?
Ga je met de bus naar huis?
- Alle bussen zitten vol.
- Alle bussen zijn vol.
Ik zal de volgende bus nemen.
Laten we met de bus gaan.
Laten we met de bus gaan.
Is dat een bus of een auto?
Waarom ben je niet met de bus gekomen?
Ze is met de bus naar Chicago gegaan.
Deze bus brengt je naar het museum.
Ik ga met de bus naar school.
Gaat hij met de bus naar school?
- Hij is een busbestuurder.
- Hij is een buschauffeur.
- Ik wilde een bus huren.
- Ik wilde een touringcar huren.
- Gewoonlijk ga ik met de bus naar school.
- Ik ga gewoonlijk met de bus naar school.
Waar is het busstation?
Wanneer vertrekt de volgende bus?
Er is maar een bus om de twee uur.
Je kan een bus of een tram nemen.
Zou je liever met de bus of met de trein reizen?
Ik ga niet met de bus naar school.
Ze is met de bus naar Chicago gegaan.
Alle bussen zijn vol.
Gaat deze bus naar het strand?
Ik moet twee keer overstappen.
Ik ga met de bus naar school.
Gaat ge daar met de bus of met de auto naartoe?
Ben je van plan met de bus naar Boston te gaan?
Is hij met de bus of met de trein gekomen?
Laten we een bus pakken.
Mijn bus is laat.
Tom wist niet welke bus hij moest nemen.
Als het regent zijn bussen gewoonlijk over tijd.
Ze heeft haar paraplu in de bus laten liggen.
Treinen komen vaker dan bussen.
Zijn broer gaat met de bus naar school.
Hij is geen buschauffeur, nietwaar?
We stapten toevallig op dezelfde bus.
Deze bus rijdt trager dan de andere.
Waarvandaan vertrekken de bussen naar het vliegveld?
Ze is met de bus naar Chicago gegaan.
of het nu gaat om auto's, fietsen of bussen.
- Ik wilde een bus huren.
- Ik wilde een touringcar huren.
Om bij het museum te komen moet je die bus nemen.
Dit is een auto en dat is een bus.
Normaal gaat mijn vader met de bus naar kantoor.
Ga je met de bus naar school, of brengt je moeder je met de auto?