Examples of using "Házam" in a sentence and their dutch translations:
Mijn huis is groot.
Mijn huis was aan het branden.
Ik heb een huis.
Dit is mijn huis.
Dat is mijn huis.
Mijn huis is afgebrand.
Ik heb een groot huis.
Ik heb een huis.
Dit huis is van mij.
- Mijn huis gelijkt op het uwe.
- Mijn huis lijkt op dat van jullie.
Mijn huis ligt in een buitenwijk.
Mijn huis is oud en lelijk.
Mijn huis staat op de heuvel.
- Er is een kerk dicht bij mijn huis.
- Er staat een kerk naast mijn huis.
Er is een school dicht bij mijn huis.
- Mijn huis is jouw huis.
- Mijn huis is jullie huis.
Mijn thuis is mijn kasteel.
Mijn huis is dicht bij het park.
Er stond een grote boom voor mijn huis.
Mijn huis, mijn koninkrijk.
- Mijn huis is ten noorden van de stad.
- Mijn huis is in het noordelijk deel van de stad.
- Mijn huis ligt in het noorden van de stad.
Mijn huis is dicht bij het park.
Mijn huis is dicht bij een station.
De kat klom zelf op het dak van mijn huis.
Mijn huis is niet erg groot maar groot genoeg voor mij.
Een vreemde auto parkeerde voor mijn huis.
Mijn huis is in het noordelijk deel van de stad.
Een vreemde auto parkeerde voor mijn huis.
Er stond vroeger een grote kersenboom achter mijn huis.
Mijn huis is in het noordelijk deel van de stad.
Mijn huis ligt op slechts vijf minuten lopen van het station.
Dat huis is van mij.