Examples of using "Háza" in a sentence and their dutch translations:
Waar is haar huis?
Hij heeft een eigen huis.
Dat is Toms huis.
Zijn huis staat te koop.
Haar huis is zeer modern.
Waar is uw huis?
Ze heeft een klein huis.
Hoe groot is Toms huis?
Het huis van een kennis van mij staat te koop.
- Wiens huis is dit?
- Van wie is dit huis?
Dat is zijn huis.
Toms huis heeft een toren.
Tom heeft een huis in Boston.
Ze heeft een huis aan de zee.
Ik kwam gisteren langs haar huis.
Zijn huis is niet ver van hier.
Zijn huis is aan de overkant van het mijne.
Haar huis staat een paar kilometer hiervandaan.
Haar huis is dicht bij de zee.
- Jouw huis is groot.
- Uw huis is groot.
- Jullie huis is groot.
Haar huis staat een paar kilometer hiervandaan.
Ik weet niet hoe Toms huis eruitziet.
Zijn huis is drie keer zo groot als het mijne.
- Waar is jouw huis?
- Waar is uw huis?
- Waar is jullie huis?
- Dit is haar huis.
- Dat is haar huis.